‘Ivalo conspires to be the dullest place in the whole of Lapland. Should you find yourself in the unenviable position of having to spend the night…’ De woorden in de Bradt gids zijn terecht. Ivalo is onze eerste kennismaking met Finland (de rendieren tussen het stadje en de grensovergang niet meegerekend) en geeft ons weinig reden langer dan strikt noodzakelijk te blijven. Een uur later zitten we bij een kampvuur aan een meer in een bos vol muggen. Finser kan haast niet – of er had een sauna moeten staan.
De enige reden om langer in Finland te blijven is de uitlaat van onze bus. Die is namelijk doormidden getrild op de beroerde Russische wegen. In het dorpje Kaamanen horen we dat de dichtstbijzijnde garage 70 kilometer terug naar het oosten ligt, in Ivalo. Misschien kunnen ze ons ook wel helpen in Karigasniemi, aan de Noorse grens, 70 kilometer naar het westen. Dan moeten we wel eerst een flink stuk over onverharde wegen rijden. En misschien weet Hervikin Huolto raad. Huolto woont een paar kilometer terug aan de weg en is een weinig spraakzame grijsaard met handen die – net als zijn baard en snor – zwart zijn van het smeer. In zijn schuur in Kaamanen heeft hij een brug geïnstalleerd. Wanneer ik vertel dat we net uit Rusland komen is zijn interesse gewekt. “Ah, hoe is het daar? Je hoort er hier weinig over.” Om mijn verhaal over de gratis gerepareerde band moet hij grinniken. “Het gebeurde in Rusland, dus dan lossen ze het daar ook op? Mooi…”
“Het wordt een noodreparatie, maar wel één waar je nog 10.000 kilometer mee kunt rijden,” verzekert Hervikin Huolto ons. Beide uiteinden van de uitlaat voelen aan “als papier” en Huolto ziet aan de onderkant van onze bus dat we wel wat voorzichtiger mogen rijden. Verder moeten we beloven in Noorwegen nooit een garage te bezoeken. “Je betaalt al om er binnen te mogen rijden. Als je miljonair bent is dat prima. Anders kun je beter wachten tot je weer thuis bent.” Huolta houdt meer van Finland, van de bossen, de duisternis van half november tot half januari. “Hoe is het hier dan in Kaamanen, in die lange winters?” vraag ik. “Weiss,” antwoordt Huolto met een schouderophaal. “Je lichaam heeft dat nodig, die rust. Niet dat je hier iets als stress ervaart…”
Bij het wegrijden ziet Huolto dat onze rechter koplamp het niet doet. Hij gebaart ons te stoppen, opent de motorkap en vervangt de lamp. Voor de reparatie van de uitlaat, waar hij toch een uur mee bezig is geweest, vraagt hij twintig euro. De koplamp is gratis. “Het is toch in Finland gebeurd?” lacht hij. “In Noorwegen zouden de agenten je meteen op de bon slingeren voor een kapot lampje,” gromt Huolto. “Noorwegen is niet je favoriete land, wel dan?” vraag ik. “Nicht unbedingt… Te veel stenen. Geef mij de Finse bossen maar.”
Het landschap wordt direct interessanter zodra we de eeuwige bossen van Finland achter ons laten. We passeren de Noorse grens zonder controle, mét zestien liter bier en de nodige flessen wodka in onze bus. Een prima smokkelroute. Op de steeds hogere bergen ligt sneeuw, in de supermarkt in Karasjok wordt Noord-Samisch gesproken en op straat lopen Samen in klederdracht. Maar Noorwegen is ook akelig onberispelijk: de bermen, de parkeerplaatsen, de huizen, de erven – alles wordt op het obsessief-compulsieve af netjes gehouden. Voor het museum in Alta maait een Noor met keurig verzorgde baard het gazon dat toch al beduidend korter is getrimd dan zijn eigen gezichtsbeharing. Met een afkeurende blik kijkt hij toe hoe we onze ongewassen bus parkeren.
Deze dictatuur van de ordentelijkheid, zoals Eva het terecht noemt, heeft als gewenst neveneffect dat de rotstekeningen van Alta veel beter geconserveerd zijn dan die in Belomorsk. Tussen de 6200 en 2000 jaar geleden ging de inspiratie niet veel verder dan beren, elanden, auken, schepen en vruchtbaarheidssymbolen. Het is het bekende repertoire, maar wel prachtig uitgevoerd. De 6000 tekeningen waren oorspronkelijk ingekleurd met rode okerklei. Niet iedereen is ervan gecharmeerd dat een deel van de petrogliefen na de ontdekking in de jaren ‘70 met hetzelfde kleurtje is gerestaureerd, maar vanuit esthetisch oogpunt kan de keuze alleen maar worden toegejuicht.
Alta is op 70°N het meest noordelijke punt van onze reis. Tijdens de twee dagen rijden naar de Lofoten wordt de kustlijn almaar grilliger en dramatischer. Aan de fjorden van de Lyngsalpene wanen we ons in een Wagneriaans landschap van onmetelijke grijze bergmuren. Hervikin Huolto mag een kei zijn waar het autotechniek betreft, zijn onverschillige houding jegens het Noorse landschap is ongepast. Met het bewoningspatroon van Noorwegen, waarbij het wordt aangemoedigd boerderijen verspreid over het land te bouwen en niet geconcentreerd in dorpen, valt het vinden van een wildkampeerplek niet mee. We vinden een geschikte plaats aan een meer, met bergen aan de horizon en picknicktafels naast de bus. Het is tenslotte Noorwegen, dus ook plekken waar mensen mogelijk besluiten te gaan kamperen zijn tot in de puntjes verzorgd. Het is onze laatste nacht met muggen, beseffen we later.
Het lijkt wel zomer op de Lofoten. Het is natuurlijk ook zomer, maar daar hebben we de afgelopen weken weinig van gemerkt. Hier is het 19°C, met volop zon en een blauwe lucht. De pret is alleen van korte duur. Hoewel, een zonsondergang duurt hier in augustus toch gauw een uur of drie. Als we wakker worden is de temperatuur met een graad of tien gezakt. “Autumn is coming,” treuren twee vrouwen in het Lofotr Viking Museum. Van de voorspelling voor de komende dagen worden we ook niet vrolijk: 5°C, met kans op meer neerslag dan ons lief is. Vechtend tegen de rukwinden proberen we nog iets van het museumbezoek te maken, maar het Vikingschip blijft vandaag voor anker liggen, de werpbijlen zijn naar de smidse gebracht om gerepareerd te worden en op de boogschietbaan waaien al onze pijlen het doorweekte struikgewas in.
De volgende dag is het in ieder geval droog. Bij Haukland beklimmen we de berg Mannen voor een weids uitzicht over de witte stranden en steile kliffen van de Lofoten. Ilva laat zich niet afschrikken door de felle wind en afgronden aan weerszijden van het ridge trail en klimt als een berggeit naar de top. Zelf heb ik er meer moeite mee, al is dat vooral psychisch. Ik kan het slecht velen dat alle Noren in strakke outdooroutfits of trendy gebreide truien lopen en dat het lijkt alsof op hun bergpad niet dezelfde hoeveelheid modder aanwezig is als waar ik loop. Mijn schoenen zitten onder de bagger. Weer zie ik die afkeurende blikken. Ook op het mooie Moskenesøya en in stokvishoofdstad Å, de meest afgelegen plekjes van de Lofoten, blijft de verbinding met het landschap en de bevolking uit. In Noorwegen zijn we toeristen, geen gasten.
Eigenlijk zoek ik al de hele tijd in het noorden van Noorwegen naar het Færøergevoel. Op Væroy vinden we het eindelijk. De witte huisjes van de 750 inwoners worden omsloten door een kom van steile klippen en staan niet allemaal even strak in de verf. Vanaf het vasteland vaart er geen enkele ferry rechtstreeks naar het eiland. De Tourist Info in de uitgestorven haven is gesloten sinds 18 augustus. Daarvoor was het kantoortje telkens 30 minuten lang open na de aankomst van elke ferry. Veel toeristen komen er niet naar Væroy en de veerboot vaart vandaag haast voor ons alleen.
Vanaf de top van de berg Heia kijken we uit over voor ons onbereikbare stranden en azuurblauw water. Wat een uitzicht. In de verte ligt het verlaten dorp Måstad. Ooit leefden hier 120 inwoners van de vis- en vogelvangst. Een geschikte haven was er niet, elektriciteit evenmin en vanaf het vroege middaguur ligt Måstad in de koude schaduw van de kliffen die het gehucht beklemmend omsluiten. In 1974 vertrok de laatste inwoner – 34 jaar na het sluiten van de winkel en 33 jaar nadat het schooltje de deuren sloot.
Ook Væroy is Noors: in Sørland, de grootste nederzetting, zien we hoe het kunstgrasveld van de plaatselijke voetbalclub met een trekker wordt aangeharkt. Echt waar. Maar er zijn amper wegen en aan het strand van Nordland vinden we een prachtige wildkampeerplek. Met toiletten. En een zieke, jonge zeekoet die is aangespoeld. Ilva ontfermt zich over ‘Oentje’ en we gaan op zoek naar de enige politieagent die Væroy telt. We hebben zijn dienstauto, waarvan een deel van de bestickering ontbreekt en met vervaagde kleuren, snel gevonden. De agent belt met een vogelkenner, hangt op en schudt zijn hoofd. De volgende ochtend is Oentje overleden.
In de haven hangen nog steeds posters van een festival dat anderhalve maand geleden op Væroy plaatsvond. Twee artiesten traden zowel op de vrijdag als de zaterdag op. Voor een eiland dat per persoon voor een miljoen Noorse Kronen aan vis exporteert (wat voor het hele eiland op €80 miljoen neerkomt) is Væroy eigenlijk heel gewoon gebleven. Onze bus staat vooraan in de rij voor de ferry. Nou ja, rij… Een handvol passagiers reist naar Røst, waar we onderweg naar Bodø stoppen. Voorzichtig laveert de veerboot tussen de duizenden rotseilandjes voor de kust. Waar Væroy als een prehistorisch monster uit de Noorse Zee verrijst, is Røst zo plat als een pannenkoek. Net als Væroy is Røst een eiland van tanende, door het zeeklimaat gegeselde gebouwen en meeuwengekrijs. Eindelijk vinden we plaatsen waarmee we ons verbonden voelen.
Het is ruim duizend kilometer van Bodø naar Åndalsnes. Waar Noorwegen ons de afgelopen dagen een sprankje hoop gaf met verwaaide eilanden, steekt het land nu weer een grote middelvinger naar ons op. Hagelwitte bakbeesten van campers bepalen het beeld op onze camping in Åndalsnes. IJverig staan de vakantievierende Noren ze te boenen. Op de toiletten klinkt Michael Jackson en Despacito uit de speakers. Mijn met warm water gewassen handen en betraande wangen droog ik onder de handdroger.
In het zuiden van Noorwegen merken we hoezeer alles dichtslibt met toeristen – zeker in vergelijking met Karelië, het Kola schiereiland en Fins Lapland. Goedbedoelende medereizigers vertellen ons dat de Trollstigen een dramatische haarspeldroute is die beter vermeden wordt door mensen met hoogtevrees, maar er ligt overal asfalt en zelfs tourbussen rollen hier probleemloos de berg op en af. Bij Greiranger worden de toeristen met busladingen voor de uitzichtplatforms boven de fjord gedropt. Het dorpje zelf lijkt uit louter souvenirshops te bestaan. Tegen beter weten in koersen we naar Jotunheimen Nasjonalpark. Een gigantisch nationaal park met 60 gletsjers en 235 bergtoppen boven de 2000 meter. En daardoor ook het drukst bezochte stuk natuur van heel Noorwegen. Vooralsnog hebben we geluk, op onze wildkampeerplek met schitterend uitzicht. Het is ‘s nachts behoorlijk fris in de bus. Het is nog augustus, maar over een paar dagen wordt er al nachtvorst verwacht.
In een dag tijd leren we de do’s en don’ts van Noorse nasjonalparken. Wel doen: een willekeurige gletsjer bezoeken. Vanaf de Sognfjellhytta lopen we tussen lemmingen, veenpluis, rotsen en sneeuw door een bleekblauw berglandschap. Het gros van de toeristen mikt op de hoogste toppen van Noorwegen of de Besseggen, de populairste bergwandeling van het land. We hebben de gletsjer voor ons alleen. Niet doen: een tolweg nemen waar bij de ingang al een bordje staat dat je niet buiten de toegestane plaatsen mag kamperen. De toegestane plek is een mudvolle parkeerplaats bij een berghut. Om te overnachten tussen de honderden auto’s en campers moet je nog een smak geld extra betalen. Weer wat wijzer rijden we terug naar de rand van Jotunheimen, waar de immer correcte Noren in een naaldbos aan een rivier een wildkampeerplek hebben voorzien van picknicktafels en een verwarmd toilethuisje.
In het Rondane Nasjonalpark brengen we in praktijk wat we in Jotunheimen geleerd hebben. Het wandelseizoen loopt in dit hoog gelegen park van juli tot augustus – een recept voor opstoppingen, maar zolang je de hoge pieken en routes van en naar berghutten mijdt valt het reuze mee. Ver van de hordes wandelaars genieten we van watervallen en de kleurenpracht van Rondane: het geel, oranje, rood, wit, licht- en donkergroen van talrijke soorten korstmossen in een toendra-achtig landschap, met daarboven blauwgrijze bergen met witte vlekken van de sneeuw. Het is nog twee dagen rijden door het zuiden van Noorwegen, Denemarken en Duitsland voor onze reis naar het noorden erop zit. Te weinig tijd om vat te krijgen op dit ambigue land met zijn betoverende landschappen en rigide bewoners. Voldoende tijd om nog eens te luisteren naar onze favoriete Noorse metalbands. Muziek die juist zo uitgesproken is omdat het voor veel Noren de enige uitweg is uit een benauwende, beklemmende maatschappij waarin je netjes binnen de lijntjes hoort te kleuren.
Leave a Reply