Na een vermoeiende tocht door het woeste kalkgebergte mag je meteen je volgende reisdoel opzoeken. Het echte leven bleek toch wat minder eenvoudig dan de manier waarop het saaie bordspel ‘Een reis door Europa’ ons een bezoek aan Albanië voorspiegelt. Wij hadden al moeite het hostel uit te komen. De deur zat op slot en was met geen mogelijkheid open te krijgen. En dat terwijl we een sleutel hadden. Enkele halsbrekende toeren later was ik vanuit ons slaapkamerraam een verdieping lager voor de voordeur beland. Met de sleutel kon ik de deur nu ineens wel openen. Maar goed dat we Edvin en Ilir konden waarschuwen over de ondeugdelijke sleutels die ze uitdeelden voor ze andere toeristen opsloten.
Reizen tussen steden is erg makkelijk in Albanië. Op elk busstation kun je terecht voor verbindingen naar andere grote plaatsen. Niet dat je daar iets aan hebt als je naar het onbewoonde Karaburun-schiereiland wilt, maar in Vlorë waren we zo. Edvin keek ons hoofdschuddend aan toen we over ons nieuwe reisdoel vertelden. “Daar is helemaal niets. Er woont helemaal niemand!” Reden te meer om erheen te gaan. “Er groeien niet eens bomen. Het is een kale landtong waar absoluut niets te zien is.” Edvin was er nog nooit geweest en wij geloofden hem dan ook niet. Op onze kaart stonden een ruïne, een piratengrot en zowaar een dorp. Dat dorp bestond volgens Edvin allang niet meer. Zoveel wilden we nog wel geloven. Toch waren we ervan overtuigd dat we beter naar onze eigen ingevingen konden luisteren dan naar de argumenten van een Albanees – zelfs al had die Albanees het beste met ons voor.
Ilir was enthousiaster. Toen we ‘s avonds in zijn restaurant Outdoor Albania Klub zaten, brainstormde hij er op los als een op hol geslagen kudde bisons. Karaburun was een plek die tot de verbeelding sprak. Hier zou Outdoor Albania excursies naar moeten organiseren. Kajakken op zee, hiking rondom het hele schiereiland, trektochten met ezels. Ilir verwachtte ongerepte schoonheid, onaangetast door de vuilstorters die zijn landgenoten zijn. Edvin zag ons liever een paar dagen aan de Ionische Zee doorbrengen in zijn favoriete badplaats Vuno, maar zijn betoog was aan dovemansoren gericht.
Zonder Edvin, Nevila en Robo moesten we zelf ons transport regelen. In de taxi naar de haven van Vlorë merkten we dat we in een heel ander Albanië beland waren. Hier in het zuiden werden nog oude prijzen gehanteerd. Ruim twintig jaar geleden streepten de Albanezen een nul van hun lekbriefjes. Waar ik na drie jaar de europrijzen nog slechts sporadisch omreken naar guldens vergeten de volkeren op de Balkan een stuk minder snel. Naast menig bloedvergieten heeft dit ertoe geleid dat je als toerist voortdurend bedacht moet zijn op de prijzen die chauffeurs, winkeliers en hoteluitbaters noemen. Meestal valt wel logisch te beredeneren wat mensen bedoelen. Het slaat alleen nergens op.

Vijf minuten later stonden we op een verlaten haventerrein. De taxichauffeur haalde zijn schouders op en vertrok. Een uitgestrekte betonnen vlakte, een overslaggebouw en golven die opnieuw en opnieuw tegen de zeewering aan beukten. Maar niemand die ons naar Karaburun kon brengen. Volgens een groepje dat zwemles kreeg in zee moesten we het verderop aan de kade maar eens proberen. Het liep al tegen het eind van de middag en de verlepte strandboulevard zag er niet uit alsof iemand hier een bootje had. En al zeker geen boot die bestand was tegen deze steeds hoger schuimende golven.
Vlorë leek ons niet verder te kunnen helpen, dus moesten Eva en ik snel kiezen uit twee back-up plannen: verder naar het vissersdorp Rradhima, waar we vast een boot konden vinden, of door naar Orikumi. Orikumi grensde volgens onze kaart – die vast door een Albanees is gemaakt die niet alles wist maar dat niet als belemmering zag – aan het Karaburun schiereiland. Mochten we hier geen boot kunnen huren, dan was lopen altijd nog een optie. Nadeel zou dan wel zijn dat we het uiteinde waar de piratengrot ergens moest liggen waarschijnlijk nooit zouden bereiken.
Vervoer tussen steden is geen probleem, maar minibussen naar dorpen reden er op dit tijdstip niet meer. Een advocaat stopte voor ons om te vertellen dat liften niet werkt in Albanië. Hij nam ons mee naar Orikumi, waar hij familie ging bezoeken. Orikumi bleek niet groot te zijn. Net toen we het niet meer wisten riep iemand ons van de overkant van de straat toe. Wie we waren, wat we gingen doen en zo. “Maar er is niets op Karaburun!”, probeerde Jimmy ons van ons plan te weerhouden. Jimmy (je schreef zijn Albanese naam precies zoals je Jimmy uitsprak, Ndricim dus) was getrouwd met een Amerikaanse vrouw. Hij zat zijn tijd in Orikumi uit tot hij kon ontsnappen naar het beloofde land aan de overkant van het water – in dit geval niet Italië.
Jimmy liet ons zien dat de zee vanavond veel te stormachtig was om over te varen. Bovendien – waar moesten we mee varen? Hij had een vriend die de overtocht voor een acceptabel bedrag voor ons zou regelen. Die vriend bleek te wachten op zijn vaarbrevet en kon ons nog niets beloven. Jimmy had nog een vissersvriend, maar die dacht dat de zee morgen nog te wild zou zijn voor zijn roeiboot. Tot die tijd moesten we ergens overnachten en Jimmy stelde voor bij zijn familie. Jimmy bleek nogal zwartgallig van aard en had met een betere toekomst in het verschiet een schurfthekel gekregen aan alles wat Albanees was. Behalve domino dan. Dit spel speelde hij graag, terwijl hij al spelende afgaf op zijn achterbakse landgenoten die elke spaarzame toerist graag wat extra lek uit de zak klopten.
Tegenargumenten en verhalen over hoe goed wij tijdens onze vakantie ontvangen waren hadden geen zin, want Jimmy wist het beter. Valse gastvrijheid waarmee ze vast een of ander duister complot ten uitvoer brachten. Hij zou blij zijn als hij eindelijk weg was uit dit kansloze excuus voor een land, en in de tussentijd sloofde hij zich graag uit voor mensen uit andere en dus betere landen. Te beginnen met het regelen van een boot na de gratis overnachting. Twee mannen met motorboot kwamen na een telefoontje van Jimmy opdraven. Na wat onderhandelen kwamen we overeen dat we voor ongeveer 25 euro ergens halverwege het schiereiland gedropt zouden worden.
Met onze tassen en genoeg eten en drinken voor twee dagen stapten we in het bootje. Na een paar minuten varen viel toch wel op dat de Dukati-baai zes kilometer breed is en dat je op zo’n open verbinding met zee wat grotere golfjes tegenkomt dan aan het kiezelstrand dat we zojuist verlaten hadden. Al snel waren we kletsnat van de wild opspattende golven en zaten onze gezichten onder een witte koek van zeezout. Onze rugzakken moesten we met man en macht vasthouden, wat nog best een klus is als je twintig minuten lang met de motor vol open over de golven stuitert.
Karaburun deed ons sterk denken aan het Griekenland waar we nooit zijn geweest. Dorre, mediterrane landschappen waar hagedissen en enorme insecten de droge paden oversteken om in het struikgewas aan de overkant te verdwijnen. En altijd de in het felle zonlicht schitterende zee naast je. De zeelucht, die enige verkoeling bracht, maakte van het schiereiland een plezierige wandelbestemming. Hoewel het smalle weggetje langs de kust ooit begaanbaar geweest moet zijn voor voertuigen met vierwielaandrijving, maakte de opdringerige begroeiing duidelijk dat mensen niet meer veel te vertellen hadden op Karaburun.
Toch werd Albanië ooit bestierd door een dictator die er anders over dacht, zo zagen we in Shëngjini. Shëngjini was overduidelijk nooit een normaal dorp geweest, maar een militaire buitenpost van Enver Hoxha’s moedwillig van de buitenwereld geïsoleerde landje. Bunkers, even talrijk als de pitten in een vijg, bewaakten de toegang tot de baai. Grotere bunkers lagen strategisch verdekt landinwaarts opdat bevelen naar de soldaten in de kleinere bunkers geschreeuwd konden worden. Nog grotere bunkers herbergden het grovere geschut.
Het is duidelijk dat het Albanese leger Shëngjini opzettelijk liet afbreken toen het militaire dorp niet langer noodzakelijk werd geacht. Instructies voor het bedienen van zwaar geschut waren haastig overgeschilderd met witte verf. Van het dorp resteerde nog slechts het skelet. De min of meer vlakke stukjes met stenen verzadigde grond boden de eerste mogelijkheid op Karaburun om onze tent op te zetten. Tussen de ruïnes van barakken, de schaduw van bomen (in je gezicht, Edvin!) en miljoenen uitgedroogde geitenkeutels creëerden wij onze privé-camping met uitzicht op Sazan, het eiland waarop de Sovjets een basis voor onderzeeërs bouwden.
De nachten zijn erg donker op een schiereiland waar wolven talrijker zijn dan mensen (al vormen wilde zwijnen het ware gevaar, zo hoorden we later) en je eigen kampvuur de enige lichtbron in een omtrek van minstens twintig kilometer vormt. Toch konden de moeilijk te plaatsen nachtelijke geluiden ons na de tocht met zware bepakking naar Shëngjini niet lang uit onze slaap houden. We konden dan ook redelijk uitgerust de verre kant van Karaburun ontdekken. Aan de westelijke zijde, waar de Adriatische Zee overgaat in de Ionische, rijst het schiereiland honderden meters steil uit het water omhoog. Onze kaart toonde geen weg langs die kust, maar voor een dergelijke onderneming was onze watervoorraad hoe dan ook ontoereikend.

Er leek geen eind te komen aan Karaburun, dat ons met zijn gezaagde kustlijn steeds weer trakteerde op een nieuwe bocht met uitzicht op weer een nieuwe bocht in de weg. Langzaam maar zeker draaide Sazan ten opzichte van ons, maar de piratengrot van Haxhi Ali bleef onvindbaar. Waarschijnlijk is de grot alleen bereikbaar per boot. Wat we tot onze verrassing wel vonden was een uitgestrekt complex van verlaten bunkers, uitgehakt in de rotswand. Op dertig kilometer van Orikumi (zo ondervonden wij later aan den lijve) leek het de Albanese autoriteiten klaarblijkelijk niet de moeite waard de sporen van een communistisch verleden uit te wissen.
Op de wanden vonden we nauwgezette instructies over het gebruik van gasmaskers, mitrailleurs, hoe landmijnen te moeten plaatsen en wat te doen in geval van een aanval met atoomwapens. Stichtende teksten van leider Hoxha sierden de muren van het onderaardse complex. Als klap op de vuurpijl vonden we in een verborgen krocht boven één van de hallen een achtergebleven kist. Precies van het soort dat op de soldatenfresco’s landmijnen bevatte. Netjes laten liggen, dachten wij zo.
Verder bergaf, richting het uiterst westelijke puntje van Karaburun, zagen we nog meer verlaten militaire gebouwen. Gezien onze slinkende waterreserves achtten wij teruglopen naar Orikumi nu toch verstandiger dan terugreizen naar een communistisch bewind. Op het strand nabij Shëngjini doken we nog één keer in zee in een ooit als aanlegplaats voor schepen functionerende inham, waar we ook onze voorraad vijgen aan konden vullen. Daarna braken we ons kampement op om te beginnen aan onze terugtocht – met een hoeveelheid water die beperkter was dan we hadden gehoopt.
In de brandende hitte begon Eva het toch wat somber in te zien. We bereikten het punt waar de boot ons een dag eerder had gedropt pas laat in de middag. We waren dus pas halverwege het schiereiland, en Orikumi ligt niet op Karaburun. We hadden erg veel geluk dat we na een razendsnelle, forse slang en een dode scheltopusik drie jongens met muildieren tegenkwamen. Ze waren net zo verbaasd als wij mensen tegen te komen. Ze boden ons graag wat water aan, waarmee wij het wel dachten te rooien. Toen we vroeg op de avond van een in een soort van bouwkeet residerende visser hoorden dat Orikumi nog acht kilometer lopen was, was het tijd onze plannen te herzien. Dan nog maar een extra overnachting op Karaburun.
Na Shëngjini zetten we onze tent nu bij een scheepskerkhof op. Roestende bakbeesten helden vervaarlijk zijwaarts, met hun kiel vastzittend in de modder op de bodem van een kalme inham. Na wat eten te hebben opgewarmd tussen de distels en droge koeienvlaaien, kwam een nieuwsgierige visser een kijkje bij ons nemen. Hij nodigde ons uit in zijn huisje (bouwkeet), waar hij behalve een lamp, drie bedden, een hond, een kat en een radio niet veel had. Hij had wel koffie en water voor ons en leek erg blij met zijn bezoek. In het Albanees probeerde hij ons uit te leggen hoe de Russische vismethode die hij gebruikte precies in zijn werk ging. Niet met dynamiet, zoals ik van de Russen had verwacht, maar met netten tussen drijvende stellages die eens in de zoveel tijd boven water werden gehaald. Erg spannend allemaal, maar met het vallen van de schemering keerden we terug naar camping Wrakzicht.
Karaburun was een interessant stuk Albanië, maar jezelf wat minder zorgen hoeven maken om drinkwater zou ook wel weer eens prettig zijn. Onze laatste etappe zou dwars door een militaire basis lopen. Iedereen had ons verteld dat dit geen probleem zou zijn. Achteraf realiseer ik me dat ‘iedereen’ in dit geval uit louter Albanezen bestond. Vlak boven de basis splitste de weg in een pad dat het binnenland van Karaburuns bergen inliep en een weg die richting basis voerde. We liepen voorbij twee soldaten die bij een opslagplaats van zeemijnen zaten te ontbijten en groetten hen vrolijk. Een volgende soldaat vroegen we de weg. “Ja hoor, loop de basis maar in!”
Aan het strand van de baai lagen ongeveer dertig gespierde mannen te zonnen. Het kan erg eenzaam zijn zo als mannen onder elkaar en blonde vrouwen waren ze hier al helemaal niet gewend. Er werd me dus een partij ongegeneerd gestaard, tot één van de soldaten het niet meer hield en op Eva toestapte. Wat we hier deden. Nou, naar Orikumi lopen. Simpel: rechtdoor en door de poort. Nog enkele militairen groetend vervolgden we onze weg, recht naar de uitgang en met trainende mannen in rubberen boten naast ons in het azuurblauwe water.
Bij de uitgang werden we raar aangekeken. We werden om onze legitimatie gevraagd, waarna we moesten wachten op de bevelhebber van marinebasis Pashaliman. Een tijd later kwam er een smetteloos witte jeep met daarin een in een al even smetteloos wit pak gestoken commandant. Tsja, dit was dan wel een uitgang maar niet echt een uitgang als je hem niet als ingang had gebruikt. Het was natuurlijk niet de bedoeling dat mensen zomaar een militaire basis binnenliepen. Had dan niemand ons gezien of tegengehouden? Voor hetzelfde geld waren we spionnen. Nu moesten we wachten op de militaire politie die een onderzoek zou instellen.
Daar zaten we mooi in de stress. De politie van de marinebasis liet bijna een uur op zich wachten. Opnieuw werden onze paspoorten gecontroleerd; daarna waren onze rugzakken aan de beurt. Alles moest eruit om te bewijzen dat we geen explosieven bij ons hadden. Ook de foto’s moesten we laten zien. Fotograferen van militair eigendom was ten strengste verboden, maar de communistische nostalgia werd door de vingers gezien. Nu wilde de commandant, die intussen al enthousiast verhalen over Den Helder had verteld, weten wie ons had overgezet. De mannen kenden we niet bij naam, maar toen ons werd gevraagd of we vrienden hadden in Orikumi leek liegen ons niet erg slim.
In een escorte werden we naar Jimmy’s huis gereden. De commandant bleef erg aardig tegen ons, maar we waren er nog niet al te gerust op en wilden Jimmy geen problemen bezorgen. Met vier man sterk bracht de marine een bezoek aan Jimmy’s familie. Jimmy zelf was nog op zijn werk maar de zaak werd aan zijn broers voorgelegd. Het was niet de bedoeling dat toeristen Pashaliman zomaar binnenliepen. Op en neer naar Karaburun per boot mocht; boven de basis langs lopen ook. Wat wij deden niet. Erop vertrouwend de Albanese Zaak aldus voor een groot onheil behoed te hebben nam de commandant afscheid van ons en wenste ons nog een prettig verblijf in Albanië.
Dat viel mee. Drie uur lang konden we al domino spelende bijkomen van de schrik, voordat Jimmy thuiskwam. Bang zijn voor de marine vond hij onzin. Nu verder reizen ook, want het was al laat en liften werkt absoluut niet in Albanië. Oh jee, daar gaan we weer, dachten we. “Denk je dat je het beter weet dan ik?” vroeg Jimmy op zijn gebruikelijke goed bedoelde maar vijandig overkomende manier. Ja Jimmy, de eerlijkheid gebiedt me te bekennen dat ik geen Albanees ben en het dan ook beter weet. Het lukte ons voor een overnachting in Orikumi te bedanken en Jimmy regelde een taxi voor ons. Jimmy en broer Lushi kusten ons vaarwel en ook van zijn moeder en valsspelende, oudere broers namen we afscheid. Hoe gastvrij hij ook was, we hadden meer dan genoeg meegemaakt in Orikumi en omgeving. Ons volgende doel lag op meer dan een kilometer boven zeeniveau. Ver weg van welke marinebasis dan ook.
Leave a Reply