Geen zee te hoog

“Albania is a difficult country,” legde de douanier uit terwijl hij onze kofferbak inspecteerde. Tsja, niemand van ons had gedacht dat er ook maar iets eenvoudig zou zijn aan onze Zeven Zeeën Tour, maar op de wegen na viel het allemaal wel mee in Albanië. En – laat het de Grieken niet horen – Epirus verschilde heus niet zoveel van Albanië, op de fijne infrastructuur na dan. Het was niet ver naar het oude centrum van Ioannina. Dankzij de nalatenschap van het Ottomaanse Rijk waanden we ons al veel verder oostwaarts op onze tour: de al eerder genoemde Ali Pasha Tepelena lag hier in een tombe voor de Fetiye moskee, in 1611 gebouwd om Ioannina’s zuivering van christenen te vieren.

Over Ali Pasha’s beruchte rol in de geschiedenis van Albanië en het Ottomaanse Rijk zijn een paar lezenswaardige boeken geschreven (De nis der schande van Ismail Kadare, Een varken in het paleis van Tessa de Loo), maar dat de Grieken de beste man een prominente plaats in het ommuurde Its Kale gunden verwonderde mij een tikje. Ook de naar hem vernoemde Aslan Pasha moskee torende nog altijd oppermachtig boven het stadje uit. Je zou verwachten dat er minder voor nodig was dan het verdrinken van grote aantallen onschuldige Griekse meisjes in het Pamvotida meer om iemand uit het stadsbeeld te verbannen. Ik heb mensen om minder niet op mijn verjaardag uitgenodigd. Het meer lag er vandaag vanaf de van hagedissen vergeven stadsmuren gezien rustig bij. Middenin het Pamvotida meer lag het pastorale eiland genaamd Het Eiland, maar wij wilden vandaag nog van Epirus via Macedonië naar Thracië rijden.

Meneer Rammeldebammel (GC)

In de auto hing nu een steeds mannelijkere geur; kruimels schuurden onder onze billen en de voorraad drop plakte schrikbarend. De meeste Grieken die we onderweg op scooters en motoren zagen droegen geen helm, al hadden sommigen wel een petje op. Misschien hadden ze van het experiment gehoord waarbij een helm en een petje van de Eiffeltoren naar beneden werden gegooid. Het petje was nog heel. Of misschien zijn Grieken gewoon graag tegendraads. Op al onze vragen schudde de ober bij ons avondeten zijn hoofd en antwoordde: “Ne”, waarna er weer een bord eten volgde. Toen wij ons probeerden aan te passen en ons nee-schudden begeleidden met “Yes” was de verwarring compleet.

Rond middernacht waren we eindelijk op onze camping in Mandra, waar de campingbaas beweerde genoeg bier te hebben om Europa te verdrinken. Van verdrinken wilden wij niets weten, want wij hadden nog drie zeeën voor de boeg. Met onze slaperige kop staken we ’s ochtends de weg over om de Egeïsche Zee in te lopen. Toen we vijf minuten later nog steeds liepen en nog altijd geen natte broek hadden, konden we niet anders dan concluderen dat de bodem van deze zee wel heel erg traag afliep. Nadat het zandstrand tergend langzaam plaats had gemaakt voor het zoute water was er van kopje onder gaan nog geen sprake door de vervelend grote stenen die het op onze knieën hadden voorzien. Wat een flutzee – al dachten de grote kwallen daar anders over.

De maandagochtend was een mooi moment om in de kroeg te zitten, meenden hordes werkloze Grieken in dit failliete land, maar ook degenen met baan hadden nog geen kant-en-klaar antwoord op de crisis. In Komotini aten we een ontbijt dat zich kon meten met lam van het spit: souflaki, kipgyros, köfte, worsten… en telkens weer kwam de uitbater met een nieuw bord naar ons toe. “Dit moet je ook proeven. Erg duur!” Op onze vraag of hij ook koffie had antwoordde de man bevestigend, waarna de buurman werd opgedragen de straat eens over te steken. Uiteindelijk hoefden we maar voor zeven broodjes vlees te betalen en bleken de zeven andere borden die we mochten legen niet op de rekening te staan. De €19 die we moesten betalen zal Griekenland niet snel uit het slop trekken, maar wat waren de mensen hier aardig. Evgaristo!

Op de brug over de Evros stonden jonge soldaten in de volle zon te wachten tot hun diensttijd er eindelijk op zat. Evros – het klonk alsof Azië direct achter deze grensrivier begon, maar Europa ging straks nog 250 kilometer door. Een peulenschil voor ons, maar dan moesten we Turkije wel in komen. De hindernis met metalen punten was snel genomen, een visum ook rap aangeschaft, maar dat de autopapieren op Eva’s naam stonden vonden ze hier minder leuk. Waar was haar paspoort dan? “Problem, authorisation!” Engels werd hier niet gesproken, maar woorden als ‘notaris’ en ‘ambassade’ klonken universeel en dat we op een plekje zonder schaduw dienden te wachten begrepen we ook.

Alleen de auto stond nóg dichterbij (JW)

Toen er een half uur lang niets gebeurde besloten we het politiekantoor binnen te stappen, maar hier stonden we even snel weer buiten. “Passport ok? Then police no problem with you – dogana problem!” Het klonk als Engels, maar bij een tweede douanier waren ‘notaris’ en ‘ambassade’ opnieuw de enige woorden die Daan en ik verstonden. Na weer een poos gewacht te hebben zonder te weten hoe dit verder zou gaan, ontdekten we de chef van de douane. Na een belerend gesprekje voorzag hij mijn paspoort van het benodigde stempel. “The car is old and I believe you, but next time follow the procedure.”

Wel geheel volgens procedure vervolgden we onze tour naar de zesde zee in zes dagen: de Zee van Marmara. Mürefte was geen grote badplaats. Hier doken alleen Turkse jongetjes van de geel met blauw geverfde pier, waar de volwassenen stonden te vissen of krabben vingen. Het plaatsje was met zijn suikerzoete watermeloenen en spectaculaire kustweg langs het Tekir dağ gebergte de omweg zeker waard. Her en der langs de ruige kust zagen we scheefgezakte, verweerde vissershutjes in de Zee van Marmara, terwijl na elke haarspeldbocht een in het binnenland verstopt dorpje met stralend witte moskee op kon duiken.

“Gaan jullie met de auto İstanbul in?” vroeg een Duitse toeriste in Mürefte vol ongeloof. Dat zou ze zelf nooit durven. “Nee, jij niet,” verzuchtte haar man met een meewarig gezicht. Ook broer Coen waarschuwde me: “Maak je borst maar nat!” Dat had ik geoefend deze tour, dus het zou allemaal wel loslopen. Ja, hier op de snelweg waren al heel wat spookrijdende scooters op de vluchtstrook te tellen, maar of je me nu in Meppel, Nijmegen of İstanbul laat rijden, alles is groter dan het gat waar ik woon. İstanbul zeker, met zijn tussen de 8,8 en 25 miljoen inwoners – niemand weet precies hoeveel, maar de metropool heeft dezelfde aantrekkingskracht op mensen als rot vlees op vliegen. Onvermijdelijk doemde de miljoenenstad voor ons op in de gloed van de ondergaande zon. Een zee van torenflats waarvan de ontelbare ramen de laatste zonnestralen weerkaatsten; bebouwing zover het oog reikte. Natuurlijk reden we hier verkeerd.

Na onszelf herpakt te hebben reden we zo naar Sultanahmet om zonder een centje pijn in het centrum te parkeren. “Niet om afbreuk te doen aan jouw chauffeurskunsten, maar ik had het erger verwacht,” vond ook Jaap. We zaten precies op tijd op het dakterras van ons hostel om van drie verschillende kanten het nachtgebed door de stad te horen galmen. De majestueus verlichte Aya Sofya en Sultanahmet Camii konden we vanaf ons terras haast aanraken.

Konstantinopolis
Queen of the cities
Your welcoming smile
Made all worthwhile
The sweat and the pain

Beter dan Turisas konden wij het niet verwoorden, terwijl we onder het genot van een paar Efes en een waterpijp een snelcursus Turks kregen. Het viel niet mee, al die talen waarvan je telkens een paar woorden leerde uit elkaar te houden. Bon giorno, faleminderit, evgaristo, laskuhumula, Svenska flicka knulla brå en nu merhaba, teşekkür ederim en sirtir git.

Erop gebrand het zojuist geleerde zo snel mogelijk in praktijk te brengen waagden we ons nog even de stad in, die nu bruiste van het leven. Het was Ramadan en dat betekende een optocht in klederdracht voor de Egyptische obelisk op het Hippodroom en kleurrijk gesluierde vrouwen die picknickten in het park. Alle toeristen kwamen hier natuurlijk voor de Sultanahmet Camii (de Blauwe Moskee) en de Aya Sofya, waar we de volgende ochtend onze tijd doodden in afwachting van ons rendez-vous met Coen. Na wat onvoorziene problemen met de galstenen van zijn vriendin Ileana zat mijn broertje nu al bijna twee weken in İstanbul – wat langer dan gepland.

Neem je mooiste hoofddoekje mee (JS)

Voor ons was het hoogtepunt in de Sultanahmet Camii de conciërge die het hele tapijt in de gigantische moskee moest stofzuigen en bij de Aya Sofya de manier waarop we binnenkwamen. De rij voor de Byzantijnse kerk was met een geschatte wachttijd van drie kwartier voor ons te lang om nog voor onze afspraak met Coen te bezoeken, dus meenden wij er verstandig aan te doen eens te marchanderen met de lokale sjacheraars. Al bij het tweede mannetje was het prijs: voor twintig lira ofwel twee euro de man loodste hij ons langs de rij tot aan de kassa. Eén joint was ook goed geweest. Dat schoot tenminste op. We waren blij dat we ons niet hadden laten afschrikken door de rij, want de binnenkant van de Aya Sofya deed niet onder voor de imposante buitenkant.

Met Coen liepen we daarna door het park bij het Topkapı paleis om aan de Bosporus een ijzersterk bakje thee te drinken, met uitzicht over de drukke zeestraat vol olietankers. Aan de overkant lagen op een klein eiland de Kız Kulesi toren en daarachter het vasteland van Azië. Voor ons te ver – we hadden na deze ochtend wel weer bijna genoeg gezien van İstanbul. Langs fraaie houten huizen en de fontein van Sultan Ahmet III liepen we terug naar onze auto, die we wel weer lang genoeg hadden gemist. Met Coen er op de achterbank bij gepropt reden we door het nu wel ongeveer vaststaande verkeer naar Taksim, waar hij en Ileana in een ziekenhuis verbleven.

Wij gingen door naar Rumeli Hısarı, een enorm fort aan de Bosporus. Een indrukwekkende tour de force, samen met Anadolu Hısarı aan de Aziatische kant in slechts vier maanden tijd gebouwd bij de belegering van Constantinopel in 1452. Vanuit de op de binnenplaats groeiende bomen kregen we kersen toegeworpen voor we ons over nauwe, stenen trappetjes die in Nederland niet door de veiligheidsinspectie zouden komen naar boven waagden. Praktisch boven ons hoofd liep een kilometer lange hangbrug naar Azië. Verboden voor voetgangers, helaas, en de ANWB vond tot de Bosporus en niet tot en met wel ver genoeg.

Wij ook, want we wilden nog naar Kilyos aan de Zwarte Zee. Met rechts inhalen, zigzaggen tussen langzaam rijdende auto’s, claxonneren en tegen de rijrichting in rijden begon ik het steeds leuker te vinden om hier auto te rijden, Turkse stijl. En het werd nog leuker, want bij Kilyos mochten we onze zevende en laatste zee in. De Zwarte Zee was zonder twijfel de meest smerige van alle zeven. Kilyos had veel weg van een openbare vuilstort met in het water gekwakte zitzakken, gebroken glas en scheepswrakken bij de kliffen waar Turken bezig waren bruikbare onderdelen uit te takelen. Tussen roestende stukken metaal zwommen we voor de laatste keer tijdens onze Zeven Zeeën Tour. Gijs glimde van trots: nu waren we officieel wereldreizigers! We hadden de Zeven Zeeën bedwongen – en we waren er Europa niet eens voor uit geweest.

Mannen van de wereld (JW)

Via de middagspits laveerde Gijs onze Golf al filerijdend de metropool weer in, om daarna door te rijden naar Edirne en de Bulgaarse grens. Wie om twee uur ’s nachts een stuk kaas wil kopen zit in Bulgarije goed; een slaapplek vinden was lastiger. Na een paar uur slaap in een motel reden we door een grijs en regenachtig land naar Servië, om onze tour in stijl af te sluiten met een Astérix-achtig eindfeest. De douaniers dachten met ons mee door ons drinktips te geven in plaats van onze kofferbak te controleren. Naar Guča moesten we – drukke trompetmuziek en lekker zuipen!

Ons was al een palincafeest beloofd in Novi Bečej. Door onze beroerde tijd op deze etappe schoot een boottochtje met barbecue op de Tisa erbij in, maar na een bord vol čevapl, friet en shopska salata eerder die dag stond er in Novi Bečej al snel een bord vol meerval voor mijn neus. Dorst hoefden we ook niet te hebben als het aan Olivera of haar vriendinnen lag: vijf jaar oude palinca (of toch raki?) van pruimen, perenpalinca, raki gemaakt van de ons onbekende dunja of bruine peulvruchten waarvan zelfs Olivera de naam niet wist… Na een raki of zes, zeven rolden we nog even ons bed in, ons nog steeds verbazend over het verhaal van één van Olivera’s vriendinnen over vier Nederlanders in een oude ambulance die op Zeven Zeeën Tour waren.

Na Olivera de volgende ochtend tot Bečej te zijn gevolgd (ze hield zich speciaal voor ons in en reed nu niet harder dan 120 over de B-wegen) zetten we onze tomtom op Drenthe en reden via meisjes met hele grote meloenen naar de grens met Hongarije. Net als gisteren zaten we middenin de karavaan Nederlandse Turken die deze route van en naar İstanbul (of verder) jaarlijks rijden. En dan verklaren ze ons voor gek. “Sind ihr wahnsinnig?!” vroeg de Duitse politie zelfs letterlijk tijdens de enige keer deze tour dat we gronding werden gecontroleerd. Misschien wel, want de Zeven Zeeën Tour schreeuwde om een vervolg. Of, om met z’n allen nog één laatste keer met de Band Zonder Banaan mee te zingen: Niet alleen het zoute water vloeit hier rijkelijk op het strand, met boven ons de zon en voor ons ligt een zee van tijd. Die zee van tijd gaan we nog nodig hebben, voor de Keltische Zee, Ierse Zee, Noordzee, Noorse Zee, Barentszee, Witte Zee en Oostzee. En een warmere zwembroek.

Naar de Balkan, elke pruimentijd weer
Gestrand

Be the first to comment

Leave a Reply

Your email address will not be published.


*