Vliegen met baarden – da’s beter dan andersom. Daar had Rosa wel gelijk in. Net als bij haar zoontjes vielen onze baarden hier in de smaak. Mijn Italiaans is tegenwoordig goed genoeg om te verstaan wie van ons vieren het meest in trek was bij de vier Italiaanse dames die ons stonden te observeren. Modepoppen met grote zonnebrillen, op weg om een weekend te feesten op Malta. Wij hadden ons eigen feestje en daar was de dikke douanier die me aansprak graag voor uitgenodigd. Hij had zo gehoopt dat we een band waren. “Volgende keer moet je wat voor me meenemen,” vroeg hij hoopvol nadat ik had bekend geen drugs bij me te hebben. “Dat krijg je hier toch al genoeg?” informeerde ik. “Jawel, maar dat is niet legaal.” Hoe het wel legaal zou zijn als ik hem een zak wiet gaf bleef me onduidelijk, maar de beveiliging was hier in Bari best gemoedelijk.
Eenmaal geland op het vliegveld bij Luqa was het even wat minder leuk. Gijs kwam erachter dat Jaap en ik vanochtend paracetamolletjes hadden geslikt en realiseerde zich nu pas dat hij niet de hele dag met een houten kop rond had hoeven lopen. En ik moest van Luqa naar Rabat rijden met onze huurauto. Op zich natuurlijk geen onoverkoombaar probleem, al waren er enkele factoren die wat meer pizzazz aan deze onderneming verleenden. Zo is Malta met 1.277 inwoners per km² ruim drie keer zo dichtbevolkt als Nederland. Tevens stapten we midden in de avondspits in onze auto. Daarnaast wordt er op Malta links gereden en gaat men ervan uit dat iedereen de weg wel kent op het eiland. Heel Malta leek één grote stad, waarin naast talloze auto’s en bussen ook paard en wagen geen ongewone vorm van transport was. Rechts inhalen in de drukte dus en vloeken omdat richting aangeven en de ruitenwissers zijn omgedraaid in auto’s waar het stuur rechts zit. Als Daan weer eens zei dat we ergens linksaf moesten, vond ik het al heel wat dat ik met mijn linkerhand terugschakelde naar de tweede versnelling. Daarna dansten steevast de ruitenwissers weer voor onze ogen op en neer, dit tot grote hilariteit op de achterbank.
In Rabat, een stadje dat tegen de oude hoofdstad Mdina was geplakt, zouden we overnachten bij de ouders van Charmaine, een collega van Eva. Eva had haar gewaarschuwd dat we gemiddeld 26 centimeter langer dan de mannen op Malta waren, er als woeste barbaren uitzagen en een enorme eetlust hadden, maar het leek haar familie niettemin leuk ons als gasten te ontvangen. “En nou geen kasten omgooien, want dan denk ik dat Charmaines moeder ons gauw buiten gooit,” waarschuwde Jaap Daan. Huize Joemar was een kruising tussen een kasteel en een woonwagen. De woning besloeg drie huisnummers en stond op de enige heuvel van het eiland, met uitzicht op ommuurde akkertjes en planten die volgens Gijs geen cactussen waren. Een marmeren trap leidde naar de voordeur; binnen zagen we een tweede, gigantische marmeren trap naar de bovenverdieping, compleet met galerij eromheen. Tussen de vertrekken geen simpele deuren, maar van die grote bogen zoals in huizen waar hobbits wonen. De vele vertrekken stonden vol porseleinen beeldjes, liefst lichtblauw of roze, een levensgrote porseleinen tijger, truttige vachten op de grond, een fontein in de woonkamer en even lelijke als duur uitziende meubelstukken. De slaapkamer boven met vier bedden en de badkamer beneden waren voor ons.

Moeder Mary gaf het fortuin waarover deze familie beschikte liever uit aan wat voor decoratie van het huis door moest gaan en kleding (op dit moment een roze met zwart gestreepte jurk; later werd deze vervangen door iets met pantermotief) dan aan dure reisjes. Ze was bang om te vliegen en te varen, waarmee je de mogelijkheden je te verplaatsen drastisch beperkt op een eiland als Malta. Met een inrichting als deze kregen we spijt van onze goedbedoelde cadeautjes. We hadden dus gewoon Delftsblauwe klompjes of een molentje moeten geven – dat had perfect bij alle andere snuisterijen gepast. We werden na ons voorgesteld te hebben meteen aan een ovenschotel van pasta, belegde broodjes en appeltaart en door de familie gemaakte wijn gezet. Ondanks de drukte van een eigen bedrijf vond vader Joe ook even tijd om langs te komen. Een kale man met een vrolijk gezicht. Joe verspilde geen tijd en laadde ons allemaal in zijn zilveren Mercedes. Hij stond erop ons naar Valletta te rijden, de Maltese hoofdstad waar vanavond een vuurwerkfestival zou plaatsvinden. Wat een bof, zoveel gastvrijheid.
Het is wel krap, met z’n zessen in de Mercedes, maar ook gezellig. In de snikhete auto – in Maltese auto’s moet de verwarming verplicht op het hoogste standje – reden we eerst naar de ouders van Mary. Die wilden wel eens zien hoe groot we nou echt waren. Ook in woonwagen numero twee hoefden we niet lang te wachten voor ons iets te drinken wordt aangeboden. “Whisky, boys?” Volgaarne. Charmaines oma was een oudere versie van Mary, terwijl opa een kleine, kale Libiër met guitige oogjes was. Joe stond nog altijd buiten te wachten, dus na ons niet al te zuinige glas kropen we weer in de Mercedes. Over de hobbelige, smalle weggetjes vol kuilen reden we langs de verlichte stadspoort van Mdina naar Valletta. Helaas ging het vuurwerkfestival vandaag niet door in verband met de wilde zee. Het schip met de internationale pyrotechnische crew was te laat gearriveerd en alles werd een dag uitgesteld. Joe besloot ons op de Valletta Waterfront te droppen en wenste ons veel plezier.
Valletta Waterfront was ons te hip. Dure disco’s en loungen op het terras aan de kade – aan ons is het niet besteed. Wij wilden het smoezeligste café van Valletta en liepen dus over de eeuwenoude straatjes de binnenstad in. De door de ridders van de Maltezer Orde gebouwde vesting zag er door spotlights beschenen indrukwekkend uit. Valletta is eigenlijk één groot fort. Ergens bij de Upper Barakka Gardens was een feestje gaande waarvoor alleen diplomaten uitgenodigd leken te zijn. Niet smoezelig genoeg dus. Hetzelfde gold voor een handjevol andere cafés, maar na een tijdje dwalen door het rechte grid van straten vonden we wat we zochten: Cacciattolo’s Bar.
We hadden het niet beter kunnen treffen. In deze kroeg annex buurtwinkel troffen we de bakker, gepensioneerden, een zelfbenoemde miljonair, een getatoeëerde werkloze met een hekel aan Afrikanen en een besnorde, Duits sprekende Maltees. De dikke barjuffrouw verkocht ons halve liters Victory Lager voor €1,30. Zelf voor de chips betalen was uit den boze. Telkens als we iets uit het rek achter ons plukten, pakte de ‘miljonair’ wat van de berg munten die hij voor zich op tafel had liggen. Hier knuffelden de mannen elkaar of sloegen elkaar tegen het hoofd, werden we ingewijd in samenzweringstheorieën over de Maltese maffiaregering, leerden we schelden in hun vreemde taal vol Arabische invloeden waar ‘ere filhara’ nog echt iets betekent, en pakten de dronken kerels elkaar pijnlijk hard bij de ballen. Wij proostten vrolijk mee – wat een lol. Aviva!

Van de dubieuze uitspraken van de Duitstalige Maltees tot het toilet, alles ademde diezelfde smoezelige sfeer. Hier kwam het uitschot van de hoofdstad om te drinken, te klagen, voetbal te kijken en nog meer te drinken. Alleen mannelijk uitschot uiteraard – het toilet bestond uit een urinoir en een dweil om de pis die naast de bak ging op te dweilen, dit op een oppervlakte van een kwart vierkante meter. Na alles vernomen te hebben over de nieuwste, door de incompetente overheid bedachte wetten, zoals het niet langer op straat mogen wassen van auto’s (“Schat, is de badkamer al vrij? Ik wil de auto wassen!”), het feit dat Malta te vol is en de voordelen van meer tetten op televisie, werden we gevraagd onze laatste Victory Lager weg te spoelen. De kroeg ging dicht, maar morgen wilden de mannen best weer met ons zuipen. We belden Joe op om ons op te halen. Zelden was Koninginnedag zo leuk.
“Gadverdamme, die witte toelie is echt vies as ge nuchter bent,” begon Jaap de dag. De petfles troebel witte amandelfrisdrank vormde inderdaad niet het meest smakelijke ontbijt. Dan kozen we toch liever voor wat Mary voor ons had klaargemaakt. Helpen met de vaat wilden we wel, maar zo werkt het niet op Malta. “Jullie vrouwen zijn vast blij met jullie!” dacht Mary, die hier in huis de gang van zaken bepaalde. Mannen die afwasten of zelf hun stinkende t- shirts en onderbroeken wilden wassen pasten niet in dit beeld. Onze mededeling dat we thuis hielpen met stofzuigen en koken kon op argwanende blikken rekenen. “Wat koken jullie dan?” wilde Mary weten. “Nou, Nederlands eten bijvoorbeeld. Stamppot.” Dit werd door Mary weggehoond. “Kinderspel!” Het grote talent van Gijs, het verzorgen van memorabele barbecues, kon ook op weinig sympathie rekenen. Wijselijk hielden we verder onze mond, aten onze bordjes braaf leeg en bedankten voor het ontbijt met een welgemeend “Grazzi hafna”.
“You go have fun, boys!” zwaaide Mary ons uit vanaf de drempel. Vandaag reden we naar Gozo. Eens kijken of we ze op konden naaien zich af te scheiden van Malta en de onafhankelijkheid uit te roepen. Exotische plaatsnamen als Bugibba, Xemxija en Mellieha schoten voorbij, onderweg naar Cirkewwa, waar we aansloten in de file voor de overtocht op de veerboot. Het was vandaag 1 mei – een nationale vrije dag voor veel Maltezen en een reden een lang weekend op Gozo door te brengen. Palmen en agaves wuifden in de zachte zeebries op het zonovergoten eiland. Italië was nu bewolkt, als de weersvoorspellingen van gisteren klopten. Het was maar goed dat ik elke dag drie keer niesde – aan mij zou het niet liggen.
Voor het kleine eilandje Comino, dat we vanaf de boot zagen, hadden we vandaag geen tijd. Volgens Charmaine een echte aanrader en waarschijnlijk een uitstekende plek om meiden in bikini’s te zien. Vandaag gingen we echter voor natuur in een andere vorm – biologen die we zijn. We wilden gekko’s, skinken, kameleons, schildpadden en slangen zien. Reptielen noemt men ze ook wel. Eerst gingen we echter naar Victoria voor een cultureel intermezzo. Hier vonden we eindelijk zonnebrandcrème. Een beetje laat na het débacle in Andorra, waarvan we nog nabladderden, maar toch nuttig. Joe was al twintig keer aan zijn hoofd geopereerd dankzij de hier altijd erf fel schijnende zon. Factor 50 dan maar, voor de zekerheid. Om het simpel te houden wordt Victoria, de grootste plaats op Gozo, ook Rabat genoemd, maar wij zochten naar bordjes waar Il-Kastell op stond. Niet dat de citadel op een heuvel boven de stad moeilijk te vinden was. De 17e-eeuwse stadsmuren waren een paradijs voor hagedissen. Dat begon al goed. Vanuit de citadel viel een groot deel van Gozo te bewonderen. In alle windrichtingen ontdekten we indrukwekkende kerken en decadente kathedralen.

Tot zover cultuur. We lieten het ommuurde stadje achter ons en reden naar het uiterste westen van het land. Dat duurde niet lang – we waren tenslotte in een Klein Land. Vlakbij de kust vonden we de Inland Sea, een lagune die middels een honderd meter lange grot met de open zee in verbinding stond. Daan vatte kortstondig het plan op erdoor te zwemmen, maar daar dit niet gebeurde en wij geen voortvluchtige piraten met razendsnelle sloep waren, was dit nogal een suffe plek. Nee, dan liever naar The Azure Window. Hier hadden de vereende krachten van het getijde en de wind een enorme boog in de rotswand gesleten, waardoor de kust verderop zichtbaar was. Over het scherpe, vulkanische gesteente klauterden we tot zo dicht bij dit natuurwonder als maar mogelijk was. De Middellandse Zee was behoorlijk ruig vandaag, waardoor natte voeten nauwelijks voorkomen konden worden. Het wild opspattende water kon niet verhinderen dat ook wij als een blok vielen voor de meest fotogenieke plek van Malta.
Het voorkwam wel de snelle duik in de zee die we gepland hadden. Dit zou onverantwoord zijn. Wel hadden zich talloze getijdenpoelen in de stenen kust gevormd. Ondanks de drukte ruilden onderbroek en zwembroek snel met elkaar van plaats, waarna ik een poel indook. Nou ja, duiken zou garant staan voor op zijn minst zware kneuzingen, want het water reikte op het diepste punt tot mijn middel. De rest volgde snel, waarna we vrolijk met de handen over de bodem lopend op en neer poedelden en steeds meer bekijks trokken. Een tour-operator wilde ons graag fotograferen als promotiemateriaal voor Malta. Ja ja. Gijs met mal hoedje, Daan met zijn haar raar achterover, ik in een te korte zwembroek en Jaap in onderbroek… hoe is dat commercieel verantwoord promotiemateriaal?
Voorbij Fungus Rock en Dwejra Bay klommen we omhoog, het binnenland in. Kameleons wilden we zien, maar het bleef bij veel muurhagedissen en één enkele, pijlsnelle slang. Het zwarte lichaam verdween tussen de hoog opschietende begroeiing voor ik kon reageren. Giftige soorten kwamen hier niet voor, maar klein was deze slang niet en bijten kunnen ze allemaal. Tussen de distels, grassen en veelkleurige bloemen vonden we ook menig jagershutje. De Maltezen schieten graag en vaak op alles wat vliegt. Overal waren lege hulzen te vinden. Pas nu stonden we erbij stil dat we op deze eilanden geen meeuwen zagen. Helemaal geen vogels, eigenlijk, maar de totale absentie van meeuwen op een eiland raakte ons nog het meest. Een nationale hobby die ons een beetje een unheimisch gevoel gaf – vanwaar die drang zoveel dieren puur voor de lol af te knallen?
Zoveel anders was Joe misschien niet. Bij het delen van onze ervaringen betreurden we dat we geen kameleons hadden gezien. Hij en Mary hadden ze zo vaak gezien. Groen tussen de planten, zwart op het asfalt en dood als er zich één binnen waagde, want Joe was er bang voor. Beschermde diersoort of niet – in zijn huis hadden ze niets te zoeken. Na een bord bonensoep, verse broodjes en de nodige glazen wijn keken we op de Maltese tv naar de voorbereiding op het Eurovisie Songfestival. In de studio zat een door Mary verafgode en door Joe verguisde vrouw. Nijlpaard, meer. De vette zangeres was in tranen na het zien van emotionele beelden. Twee tellen later zat ze breeduit (behoorlijk breed) te lachen. “Dat kan niet,” foeterde Joe. “Je kunt niet zo tussen emoties schakelen als ze oprecht zijn.” Mary wilde er niets van weten. Het was duidelijk wie er hier in huis de baas was. “En toch speelt ze het,” mopperde Joe. “Ze is een kameleon!”

Ja, Joe was onze man, maar toch konden Jaap en ik het niet laten met de zangeres mee te zingen. Hoe vaak krijg je nou de kans je uit te leven met Maltese karaoke? Ons Maltees werd steeds beter – aviva, grazzi hafna, skart iehor en ere filhara, al mochten we dat laatste pas gebruiken als we weer in Italië waren. Joe bracht ons naar Mdina, waar we die avond biertjes wilden drinken. Om het onthouden van de route terug naar huis voor ons te vereenvoudigen reed hij af en toe een stukje spook. “I’m not supposed to do this,” verontschuldigde hij zich op een rotonde. Onze man, die Joe. Vanuit de oude hoofdstad zagen we in de verte het vuurwerk boven Valletta, met daartussen een grote zee van lichtjes. De mannen in de kroeg gisterenavond hadden wel een punt: Malta is erg vol. De hele noordoostkust is praktisch één samengegroeide stad. Mdina zelf was knus en aardig, maar uitgestorven en ’s avonds weinig fotogeniek.
Onze laatste dag op Malta begon volgens afspraak om acht uur ’s ochtends. “Wake up boys! Drive carefully and have fun!” Dankjewel, moeder, tot vanmiddag. Met een hoedje op als je Gijs heette en anders goed veel factor 50 op je rode gezichtje waren wij klaar voor een schaamteloos toeristisch boottochtje. In Wied iż-Żurrieq stapten we in een bootje waarmee we langs zeven zeegrotten zouden varen. Zwemmen was op eigen risico, las ik op een bordje. De hoeveelheden paarse kwallen in het azuurblauwe water waren dusdanig groot dat ze je waarschijnlijk drijvende zouden houden. “Zijn dit er van de prikkende soort?” vroeg ik onze gids. “Ja,” beaamde de weinig spraakzame man. Nee, van deze man hoefden we helaas geen smeuïge verhalen te verwachten. (“In deze grot heb ik ooit met een maat nog een leuk meisje gesandwiched.”) Gelukkig was het natuurschoon indrukwekkend, met de Blue Grotto als hoogtepunt. De ochtendzon zette de rotswanden in een warme, goudgele gloed. In de verte ontwaarden we Filfla, het eiland dat vroeger dienst deed als oefendoel voor kanonnen.
Bij de souvenirwinkeltjes vlakbij de opstapplaats lachten wij om The Italian Man who went to Malta (zoek ‘m maar eens op op YouTube), maar bij Ħaġar Qim werd er om ons gelachen. Welke flapdrol gaat er nou hagedissen zoeken? We werden door de Maltese parkeerwacht tot mikpunt van spot gemaakt, maar spotten intussen zelf meerdere gekko’s en skinken. Van laatstgenoemde wisten we er zelfs één te vangen. De skink mag met recht de worst onder de hagedissen genoemd worden. Aan het plompe lijf kleven vier onbeduidende pootjes en een staartje van niets. Het arme diertje oogt alsof een teveel aan cholesterol hem elk ogenblik fataal kan worden. Wij hadden onze lol dus al gehad en dat was maar goed ook. De megalithische tempels van Ħaġar Qim en Mnajdra waren namelijk een tegenvaller van formaat. De 5600 tot 5000 jaar oude tempels, werelderfgoed als je het UNESCO vraagt, waren afgedekt met op vliegende schotels gelijkende stukken canvas om de oude stenen tegen het zonlicht te beschermen. Liever hadden we ons flesje factor 50 hiertoe aangewend en de reusachtige stenen in hun volle glorie aanschouwd – die zonnebrandcrème mochten we straks in het vliegtuig toch niet meenemen.
Na dit tegenvallertje sloten we ons bliksembezoek aan Malta af bij de kliffen bij Dingli. Hier speelden de Maltezen zo te zien wedstrijdjes wie-rijdt-zijn-of-haar-auto-het-verst-het-ravijn-in. Beneden ons lagen aardig wat autowrakken. Ik vond het juist steeds eenvoudiger worden, dat links rijden. De kust was hier spectaculair, met kliffen die ruim honderd meter loodrecht uit zee rezen. Met het zien van zoveel in zo weinig tijd leek het alsof we al maandenlang samen op reis waren. Het was pas onze achtste dag van huis, maar ons programma zat dan ook ramvol. Over een paar uurtjes zouden we alweer terug naar Bari vliegen, om morgen ons zesde Kleine Land te bezoeken.
Vooraleer het zover was wilden we in Rabat een bos bloemen kopen voor Mary, maar als uitloper op de nationale feestdag van gisteren had de halve middenstand de zaterdag ook maar vrijaf genomen. “Zit hier ergens een bloemist?” vroeg ik een samenscholing van oude opaatjes. Niet begrijpende blikken waren mijn deel. “Bloemen – voor mooie meisjes!” Ah! Zeg dat dan meteen. Nee, die was vandaag dicht. Dan maar een truttige kaarsenhouder voor bij het bad. Die viel in de smaak. Nog één keer aten we bij Mary en Joe – een bord vol vlees, aardappelen, bonen, eieren, erwten en uien. Dat beloofde wat, vanavond in de tent. Voor het nationale gerecht van stoofschotel met paard, konijn en kwartel moeten we nog eens terug, maar Malta was met stip ons favoriete Kleine Land tot nu toe. Grazzi hafna, Mary en Joe!
Leave a Reply