Het ruikt hier naar cultuur

Openbaar vervoer was er niet naar Butrint, volgens de reisgids. Het is ook geen stad. Dat was het vroeger wel, maar Albanezen staan liever niet stil bij het verleden. De toekomst, daar draait het om, en tot het zover is wachten ze liever in de zon op het strand. Liften tot Ksamil was dan ook geen probleem. Voor het dorp liggen enkele piepkleine eilandjes in de Steno Kerkyras; de nauwe zeestraat tussen Corfu en Albanië. Elk eilandje is omgetoverd tot bar, zodat je zwemmend van cocktail naar cocktail kunt. Dat vinden ze exotisch op de Balkan, dus druk druk druk dat het me d’r was.

Niemand die van het decadente zwemparadijs naar de natte droom van elke Albanese amateur-archeoloog reed. Tenslotte pikten enkele werklieden ons op met hun vrachtwagentje. Ze waren op weg naar het veerpontje bij Butrint om het zuidelijkste puntje van Albanië te bereiken en zetten ons af bij het in de Romeinse tijd als Buthrotum bekend staande stadje. Het door UNESCO als World Heritage Site bestempelde park bood naast het exact 2000 jaar oude Buthrotum ruimte aan een fort uit de Bronstijd, een fort uit de Venetiaanse tijd (15e eeuw) en een kasteel van Ali Pasha. In een folder die we kregen stonden zelfs wandelroutes uitgestippeld. Dat hadden we nog niet eerder gezien in dit land. Het natuurgebied leek ons de moeite meer dan waard, maar we wilden ook nog naar Gjirokastër, het Gramoz-gebergte, Korçë en Voskopojë… er is veel te veel te zien in Albanië om het allemaal in drie weken te proppen.

De ruïnes van Butrint liggen op een schiereiland in een groot meer. Er was veel meer te zien dan alleen tempels, een theater waar nog regelmatig optredens plaatsvonden (helaas stond het grondwater nu een stuk hoger dan tweeduizend jaar geleden), een mausoleum en een acropolis. Stuk voor stuk prachtig geconserveerde resten van Romeinse beschaving, maar wij werden afgeleid door schildpadden. In een ondergelopen vertrek onderin een ruïne vlakbij het nymphaeum zwommen verschillende moerasschildpadden rond, zich onbewust van het feit dat dit jaar in Butrint en Nijmegen eenzelfde feest werd gevierd. Andere toeristen keken me raar aan toen ik in de modderige duisternis sprong, maar er komen in Europa nu eenmaal twee erg op elkaar lijkende soorten waterschildpadden voor.

Natuurschoon (JS)

In de buurt van de Leeuwenpoort hoorden we geritsel in het gebladerte. Op mijn dooie gemak kon ik de flauwe helling afdalen en een landschildpad uit het bladerdek tevoorschijn halen. Wat zijn schildpadden toch een leuke beesten! De schildpad zelf dacht anders over mensen en weigerde naar buiten te komen voor een komisch vakantiekiekje. Dat hebben we toen maar bij het kanon bovenop het Venetiaanse kasteel gemaakt. Zonder schildpad, hoewel dat achteraf ook leuk was geweest. Boem, wat gaat de schildpad ineens snel. Dan had je ook nog metershoge cactussen, wilde mossels (is dat trouwens niet een film?) en krabben in het omringende meer. Zolang je de tourbussen voor bent is Butrint vet lauwtjes, zoals ze dat tegenwoordig volgens Paulien zeggen. Ze is lerares Nederlands, dus zij kan het weten.

Weten wanneer de bus gaat (er was er toch een!) bleef een terugkerend probleem en met de rugzak bijna weer op de rug zagen we de bus naar Sarandë vanaf de parkeerplaats wegrijden. Eva (zwaar onterecht) boos op me omdat ik niet had willen rennen, dus het was tijd voor Fiepke-geluk. Voor het eerst stopte er een auto met Grieks kenteken voor ons. Grieken rijden hard, gevaarlijk en asociaal. Niet dat zoiets erg opvalt in Albanië. De chauffeur was een Albanees en werkte op Corfu. Nu reed hij naar Tiranë. “Hoe?”, wilde ik weten. “Via Gjirokastër, luidde het zowel gehoopte als door mij verwachte antwoord. Hahaha, zonder tussenstop van Butrint naar Gjirokastër! Als ik voetballer was geweest had ik ter plekke in de auto mijn T-shirt over mijn hoofd getrokken.

Voetbaloverwinningen moest je overigens stiekem vieren als Albanees op Corfu. Je had er zo een mes tussen je ribben. In hun geschiedenis hebben de Albanezen uiteraard voor wel hetere vuren gestaan dan heimelijk feestvieren na het kloppen van Griekenland. Zoals het vuur waar we nu voor stonden. Dat was dan weer zo’n zogenaamd ‘letterlijk’ vuur. De raampjes van de auto moesten dicht, want we reden door een bosbrand. De hele helling stond in de hens en stukken brandend gebladerte rolden op de weg en richting onze auto. Het begon ineens knap warm te worden, maar onze coureur zigzagde behendig door de vlammenzee.

Ka-BOEM!!! (EH)
Ik kan het iedereen aanraden, zo’n hellerit (de zoveelste alweer deze vakantie). Onze chauffeur vertelde over Corfu. Een mooi eiland, maar de bewoners… Het klonk een beetje zoals de Roemenen over hun eigen land praten. Over bergpassen bereikten we de vallei van de Drino, waarna Eva en ik in slaap vielen. Vlak voor Gjirokastër werden we wakker. Zo lukt het je op één dag niet om de kust af te zakken van Spile naar Butrint, zo sta je vroeg in de middag in het centrum van Gjirokastër terwijl je ‘s ochtends heel Buthrotum nog moest bekijken.

Gjirokastër is de ‘stenen stad’ uit de boeken van Kadare. Een labyrint van smalle straatjes leidt omhoog naar de citadel. De wirwar van grijze daken en dicht opeen gebouwde grijze huizen zorgt ervoor dat je volgens Kadare – als je je hand uitstrekt – je hoed aan de spits van een minaret kunt hangen. Wie te diep in het glaasje gekeken heeft loopt kans bij zijn val op het dak van een lager gelegen gebouw te belanden. Gjirokastër is een sprookjesstad – de enige stad die je niet mag overslaan tijdens een bezoek aan Albanië. Al is augustus misschien niet de perfecte maand om de stenen stad te bezoeken. Tussen de tegen elkaar aandringende, hoge huizen was het 42 ºC.

Hijgend beklommen we de beroemde Varoshstraat, waar ik me met mijn Peugeot 205 niet zou wagen. Een enkele Mercedes durfde het avontuur wel aan. Een gezette vrouw van middelbare leeftijd en een precies even dikke maar oudere dame hielden ons staande. Ik pareerde door te vragen naar een goedkoop hotel dat in de Bradt-gids stond vermeld, maar mijn idee werd schamper lachend terzijde geschoven. Deze dames hadden een appartement te huur en wel veel goedkoper. Even later geloofden we onze ogen niet: voor tien euro per nacht huurden we een enorme slaapkamer, hal, keuken met alle apparatuur die in een keuken thuishoort en badkamer.

Ook het aanpalende restaurant, waarvan wij niet duidelijk kregen of het door de dames zelf of door vrienden werd gerund, was tijdelijk ons privé-bezit. Het was zo’n eetgelegenheid zonder menukaart. “Waar hebben jullie zin in? Vlees? Vis?” Niet goed, wel verse mossels. Het leek eigenlijk wel alsof de hele stad van mij en Eva was. Andere toeristen waren er nauwelijks, en als ze er waren, waren het buitenlanders. Heel Albanië baadde pootje en daar leent een tegen de bergen aangeplakte, stenen stad zich nu eenmaal minder goed voor dan zeg een Ionische Zeekust.

Kanonnen! (JS)

Een Gjirokasterse jongen vergezelde ons naar de citadel. Het was zomervakantie en hij had al tot vervelens toe van zijn vrije tijd genoten. Drie maanden – of langer – duurde de grote vakantie. In de uitgestorven stad was overdag voldoende weinig te beleven om jonge knapen als deze hier tot wanhoop te drijven. Uit pure verveling besloot Dritan met toeristen als ons het museum dan nog maar eens te bezoeken. Sinds het einde van Hoxha’s dictatoriale bewind leek hier verdomd weinig veranderd te zijn. Het begon al met het verschil in toegangsprijs tussen Albanezen en normale mensen. “Betalen de Nederlanders in Nederland dan evenveel voor een kaartje als buitenlanders?!” vroeg Dritan met een stem vol ongeloof. “Belachelijk!”

Ook belachelijk was de in de nauwelijks verlichte passage geparkeerde verzameling oorlogstuig. Twee rijen kanonnen, variërend in afmeting van behoorlijk groot uitgevallen tot gigantisch, sloten bezoekers aan beide zijden in. Tankwagens uit de Tweede Wereldoorlog vormden een opmaat tot het pronkstuk van Gjirokastërs citadel: een bedje van kanonnen voor een in de oorlog neergehaald gevechtsvliegtuig. Over de nationaliteit van de straaljager wordt in de bronnen gesteggeld, maar of het nu een Italiaan, Amerikaan of Engelsman was die het vliegtuig bestuurde, de Albanezen kloppen zichzelf op de borst om hun oorlogstrofee.

Uitkijkend over het lappendeken van nauwgezet in elkaar grijpende daken en de steile, smalle straatjes die slingerend naar boven kropen, genoten Eva en ik van de zonsondergang waarin de citadel nog even verlicht werd boven het in schemering gehulde Gjirokastër. We waren niet de enigen die hiervoor de tijd namen. Wat een verschil met Moldavië vorig jaar – mensen konden hier gelukkig zijn. Er waren zelfs dingen die geluk brachten in plaats van ongeluk, zoals de gekko’s op de ruwe, nog warme muren. Een huis dat door de kleine hagedisjes werd uitgekozen gold als gezegend. Wat fijn dat mensen dit soort kleine dingen wisten te waarderen. Wij waren hetzelfde van plan – het was tijd de grote stad te verlaten en kleine dorpjes op te zoeken.

Antiperistaltisch ritje
De Rivièra (we waren toch in de buurt)

Be the first to comment

Leave a Reply

Your email address will not be published.


*