“Hallo, ik ben Fiepke. Ik kan helemaal niks, maar ik heb wel altijd geluk,” sneerde Jaap gefrustreerd aan de ontbijttafel. Ik had zojuist onze loterij gewonnen. In de hoed van Gijs zaten vier papiertjes met onze namen erop. “Het liefst heb ik dat ik win, dan Gijs omdat hij niet wil winnen en daarna Jaap,” zei Daan. “Eigenlijk is alles goed, als Fiepke maar niet wint!” De inzet was dan ook hoog: terwijl de drie verliezers zich nuttig zouden maken als chauffeur tijdens de etappe van de Maramureş naar het Bükk Nationaal Park in Hongarije, mocht de winnaar al vanaf het ontbijt aan het bier. Een dikke vier uur onder het genot van heerlijk koud gerstenat genieten van het voorbij glijdende natuurschoon, terwijl de anderen met een droge strot toe moesten kijken. We konden ons levendig voorstellen dat onze vrienden alleen al jaloers zouden worden van het feit dat we met zo’n prachtconcept op de proppen kwamen.

Of loting de meest geschikte manier was om onze gelukkige bierdrinker te bepalen, daar waren we nog niet helemaal over uit. Een mooie Roemeense Alina laten kiezen, dat kon natuurlijk ook. Gemakzuchtig als we de afgelopen dagen waren, werden het toch vier propjes papier in een hoed. Mooi, want nu het op geluk en niet op de looks aankwam, lagen mijn kansen gevoelsmatig ver ten noorden van de door de anderen berekende winstkans van 25%. De hele avond vertelde ik Daan en Jaap dan ook dat ik erg naar de ochtend uitkeek. Ook Daan en Jaap rekenden zich rijk en verheugden zich op hun eerste pilsje morgenvroeg. Alleen Gijs hield zich angstvallig stil.
“We hadden het ook kunnen weten, met z’n stomme Fiepke-geluk,” mopperde Daan terwijl ik genoot van een halve liter Ursus. Het weer stemde ook al niet vrolijk: Brânză makende herders probeerden zich langs de mistige bergweg warm te houden en in Certeze – volgens Florin de grootste toeristische trekpleister van de regio – viel de regen met bakken uit de lucht. Je had iemand als Florin nodig om te kunnen genieten van Certeze. Die houdt er wel van wanneer de onbenullen van deze wereld hun eigen domheid tot kunstvorm verheffen. Certeze stond vol kasten van huizen, maar nagenoeg alle inwoners van het dorp woonden en werkten in het buitenland. Dat moest wel, want ze hielden er een buitengewoon dure hobby op na: een protseriger huis bouwen dan je buurman. Terug uit Italië of Spanje zagen ze dan met afgunst dat de buurman een extra torentje of zuilengalerij had gebouwd, waarop in Certeze het bouwen van twee extra torentjes of pronken met nog meer marmer als enige mogelijke repliek gold. De paleisjes lagen er treurig bij in de regen.
De jaloezie in onze auto dreigde inmiddels langzaam maar zeker meer richting woede te gaan hellen. “Jij hebt gewonnen, dus drinken zul je!” De ene na de andere Oekraïense halve liter – van hetzelfde merk, maar stuk voor stuk in een andere kleur of vorm fles en ook nog eens over de datum – werd voor me geopend. En ik dacht nog wel dat ik de meest jaloerse van ons stel was. Jaloers op al die mensen die handiger zijn dan ik (“Heb ik dat echt gezegd?” vroeg Jaap later over zijn uitspraak die ochtend. Dat was dan in de hitte van het moment…), maar vooral waar het Eva betreft. Wat hadden Daan, Gijs en Jaap een lol deze Tour met hun grappen over de stukadoor, die bij Eva bleef logeren zodra ik in de auto naar Oekraïne stapte. Daan en Jaap zeggen een stuk minder last van deze zonde te hebben. Alleen Gijs zag groen van de jaloezie vanwege de berichtjes die Nelleke hem vrijwel dagelijks stuurde om hem op de hoogte te houden van haar uitje naar Polen: roodbuikvuurpadden hier, wolven daar, een eland voor de auto…

Voor onze auto troffen we alleen Hongaarse douaniers en echt indruk maakten die niet. Met een pilsje in de hand hier de grens passeren was een paar jaar geleden nog ondenkbaar, maar nu reden we een allengs zonniger Hongarije in, op weg naar één van de mooiste hoekjes van het land. De eentonige poesta die er mede debet aan is dat ik Hongarije niet hoog heb zitten, maakte in de omgeving van Miskolc plaats voor dicht beboste heuvels. Smalle weggetjes slingerden omhoog naar Répáshuta, het enige dorpje in het Bükk Nationaal Park.
De voertaal in Répáshuta? Hongaars, met op de tweede en derde plaats eveneens het Hongaars. Dit was het eerste land deze Tour waar ik me niet verstaanbaar kon maken en het liep meteen spaak. Camping Erdei was gesloten en hoewel de ober in het plaatselijke restaurant pretendeerde Engels te spreken, kregen we hem niet aan het verstand gebracht dat hij de campingbaas moest bellen om het hek te openen. “Yes, Erdei – camping good!” Aan het eind van een nogal vruchteloos telefoongesprek probeerde ik het nog even in het Russisch, wat voor de Hongaarse dame waarmee ik sprak reden was om op het Slowaaks over te stappen. Helaas zonder het gewenste resultaat. Na een groot bord wild en knoedels (en nog maar eens een halve liter bier) konden we eindelijk onze tent opzetten.
Wat Daan en Gijs betreft was het daarmee wel weer mooi geweest met de lichamelijke inspanning. Terwijl Jaap en ik nog een dikke drie uur over de bospaadjes en hoge grasvlaktes van het Bükk struinden, kregen Daan en Gijs een glaasje lavendelpálinka van campingbaas János. Die sprak Duits – nog beter dan onze ober Engels sprak. “Morgen: Frau – Spaß!” vertelde János enthousiast. “Eindelijk, plezier met vrouwen” dachten Daan en Gijs, maar hij bedoelde iets anders. Over onze Tourshirts was hij ook te spreken. Vet, jullie hebben Jezus op het shirt, wees hij voor hij zag dat hij zich vergiste. “Kollegen?” vroeg hij, zich herstellend en wijzend naar mij een Jaap. Daan en Gijs knikten. En met een nog grotere grijns: “Kollegerin?” János wist het ontwerp op waarde te schatten. Met die woorden bereikte János’ kennis van het Duits overigens wel zo’n beetje zijn grenzen. Gijs probeerde het ook even met een woordje Russisch, waaruit János opmaakte dat Gijs Slowaaks sprak.

“Jullie kunnen ook best met euro’s betalen,” maakte János duidelijk. Daar betalen ze in Slowakije tenslotte ook mee. János keek eens moeilijk naar de rekening van 5900 Hongaarse forinten. Toen was het de beurt aan zijn maat om er eens bedenkelijk naar te kijken, en daarna János nog maar eens. “Zeg, wat is eigenlijk de wisselkoers?” Toen Jaap en ik de beste man na onze wandeling troffen, kwam hij direct to the point. “Kollegen – restaurant,” wees hij naar rechts. “Pálinka – daar,” wees hij naar links. We bedankten János en sloegen linksaf. Egészségére!
Bij het kampvuur waar Daan even later aanschoof klaagde hij dat het zijn dag niet was. “Maar misschien had ik ook niet drie keer warm moeten eten.” Wat de ober in het restaurant betreft kon ie dat ‘misschien’ wel weglaten. Twintig minuten voor sluitingstijd bestelden Daan en Gijs er opnieuw een schnitzel, terwijl de vieze borden van vanmiddag nog maar net van tafel waren geruimd. Met bijgerechten. Toen iedereen aan het opruimen was en de stamgasten al lang en breed thuis aan hun zelfgestookte pálinka zaten, bekenden de jongens dat ze geen forinten meer op zak hadden. “Kunnen we ook met euro’s betalen?” Het zou me niet verbazen als de ober op dat moment een klein beetje jaloers op de Slowaken was. Niet alleen kun je daar gewoon met euro’s betalen; de meeste toeristen blijken ook een aardig woordje Slowaaks te spreken.
Leave a Reply