Natuurkundige wetten tarten

Een week later was het wel prijs op Mykines. Een groep toeristen was er enkele dagen lang gestrand. De deining was te verraderlijk voor de kleine ferry en diens dappere bestuurder. De uitweg via de lucht was geblokkeerd door een dikke mist die het eiland niet wilde verlaten. Helikopters vlogen niet; de vliegtuigen naar andere Europese landen evenmin, vanaf het vliegveld op Vágar. Onze zonnige dag was misschien een zeldzame op Mykines. Pas terug in ons huisje in Bøur begon het weer te regenen. Thor was deze vakantie met ons, al hadden we deze ochtend, aan het begin van onze tweedaagse wandeltocht door het verlaten binnenland van Vágar het slechtste weer van onze trip. Het was mistig, wolken ontnamen de bergtoppen aan ons zicht en er miezerde een gestage regen waardoor ik mijn trendy poncho in camouflagekleuren niet voor niets had meegenomen.

Boven Gásadalur (EH)

Eigenlijk had ik de oude postroute naar Gásadalur willen lopen. In 2005 was het wegennet van de Færøer eindelijk af toen Gásadalur en Bøur door een tunnel met elkaar werden verbonden. Daarvoor was Gásadalur slechts per helikopter bereikbaar, omdat scheepjes er alleen ‘na enkele dagen mooi weer in de zomer’ aan konden leggen. Een Færøerse uitdrukking voor ‘nooit’. Een postbode liep drie keer per week langs steile kliffen om het handjevol inwoners hun belastingbrieven en reclamefolders van de Bónus te bezorgen. Een zware route en met de twee dagen lopen naar het verlaten Slættanes en weer terug in het vooruitzicht volgens Eva teveel van het goede. Rineke en Oma brachten ons daarom naar Gásadalur, dat dankzij de tunnel niet helemaal was leeggelopen, waarna we in onze poncho’s de vallei in liepen. Alarmkreten van de vele scholeksters begeleidden ons op onze klim naar boven. Tjaldur. Mijn eerste woordje Færøers, dankzij de met vrolijke dierenplaatjes gemarkeerde autodekken op de Norröna.

Cairns toonden ons een pad dat de vallei uitklom. Waar we heen klommen was niet te zien, maar na een tijdje hield de regen tenminste op. Makkelijker werd het daardoor nog niet en bovenop de bergpas, op een luttele 553 meter hoogte, doolden we in een dichte mist rond. Dat was nou net niet de bedoeling bij het wandelen in de bergen. Na een schatting van de richting vanaf een bereikte cairn was het telkens weer ingespannen turen voor de volgende stapel stenen uit de dichte mist voor ons opdoemde. We deden ons best om gevonden cairns achter ons niet uit het oog te verliezen voor we de volgende zagen, maar het zicht was echt beroerd. Naar beneden moesten we niet, want daar daalde het pad vijfhonderd meter af in een suïcidale poging om het verlaten spookdorp Víkar te bereiken. Boven stonden we ook voor een afgrond. Hier stonden geen cairns meer. Uren doolden we boven bij de pas rond. Er zat niet veel anders op dan om te keren.

De geheime vallei (EH)

Plotseling zette de wind aan. Flarden van de wereld achter de mist waaiden aan ons voorbij, tot ineens alles als bij toverslag helder was. Elkaar ongelovig aanstarend pakten we de kaart er snel bij. Ja, onder ons was onmiskenbaar de baai voor Víkar te onderscheiden. En daar, in de verte, stortte de verrassend brede Reipsá zich in de oceaan, tientallen meters onder de rivier. Het mysterieuze bergmeer Fjällavatn (wat een fantasieloze naam) bleef achter een berg verscholen. Maar hoe kwamen we daar? We waren geneigd rekening te houden met de zwaartekracht, anders was het niet zo lastig geweest. Als in films een nieuwe vallei door de hoofdpersonen wordt ontdekt, lopen ze er simpelweg in (daarna wordt het veelal wat lastiger door de agressieve dinosauriërs), maar de zeewind blies nu weer mist de bergpas op. Omsluierd door nevel was de afdaling eens te meer onvindbaar voor ons, tot we het verderop dan maar probeerden. Veel later dan gepland naderden we de berg Klubbin. Slættanes was te ver weg. In een wat minder door de wind geteisterde vallei zetten we onze tent op; tussen enkele meertjes en verdwaalde schapen.

Natuurkundige wetten tarten (EH)

Víkar lag nog ver beneden ons. Boven onze tent vonden we een heilige plaats van merkwaardig gerangschikte stenen op een plateau boven de Atlantische Oceaan. Donker werd het voorlopig nog niet en aangezien we morgen onmogelijk naar Slættanes en daarna nog naar Sørvágur konden lopen, gingen we nu maar eens een kijkje verderop in deze verborgen vallei nemen. De cairns waren weer duidelijk zichtbaar, al wisten we niet goed wat we in de verte gewaar werden. Een wit gordijn naast een verre cairn, leek het wel. Na een tijd zagen we dat het water was dat omhoog leek te spuiten. Pas vlakbij konden we niet anders dan onze ogen gelijk geven: hier liep een waterval ondersteboven. Het water stroomde van beneden naar boven. Hoe vaak kom je zoiets tegen?

Zoals wel vaker na dergelijke ‘huh?’-momenten was er een logische verklaring. Het water dat door de beek in deze vallei bergaf werd gevoerd zal ongetwijfeld de intentie hebben gehad zich netjes oceaanwaarts te begeven, maar een constante wind vanuit de diepte omhoog maakte dit onmogelijk. De windkracht was zo sterk dat het water in dansende slingerbewegingen omhoog werd geblazen. De watercarroussel in de Efteling was er niets bij. Verderop, bereikbaar via een angstvallig dicht tegen de afgrond geplakt schapenpaadje dat er niet bijzonder waterpas uitzag, stroomde de Reipsá. Daar weer achter klom een weg de nieuwe vallei in, op naar weer een bergpas. Was die rivier echt doorwaadbaar? Hoe dan ook, Slættanes bleef vannacht verlaten. Als er iets is wat ik bij een volgend bezoek aan de Færøer wil doen, dan is het dit dorp opnieuw proberen te bereiken. Nergens was het landschap zo dramatisch als hier in het binnenland van Vágar.

Koud? Niet met Talisker. (EH)

Een winderige nacht later waarin de whisky ons niet warm vermocht te houden, keerden we terug naar Gásadalur. In drie uur tijd bereikten we het dorp, ondanks een weer geheel in mist gehulde bergpas. De klim omhoog stelde nu eigenlijk weinig voor. Eén bergkam, een gestaag stijgende richel, leidde zonder gevaren naar boven. In de mist was dit onzichtbaar. En levensgevaarlijk, misschien. Vlak voor de tunnel kregen we een lift en al vroeg stonden we weer tussen de met gras bedekte, knus bij elkaar geschurkte huisjes van Bøur. Oma en Rineke zaten lekker in de zon. Dat duurt vast niet lang hier op de Færøer, dachten wij, dus snel nog even een stukje langs het grootste meer van het land lopen. Het meer was zelfs zo groot (zes kilometer lang) dat het twee namen heeft. Nog straffer: het meer is zo groot, dat er een paar gasten hebben bedacht dat ze er best hun huis aan konden bouwen. Het enige dorp in de Færøer dat niet aan zee ligt, ligt aan dit visrijke meer.

Vanuit Miðvágur, tussen meer en oceaan geklemd, zagen we de Trøllkonufingur. De trollenvinger die 313 meter omhoog steekt uit de oceaan lijkt een beetje een ‘pas op hoor’-vingertje. Hij is dan ook pas één keer beklommen door iemand die het kon navertellen. Eenmalig, want de stoere knul had zijn handschoen bovenop laten liggen. Op de terugweg viel hij alsnog te pletter. Was het leven hier vroeger zo hard dat je je leven moest wagen voor een handschoen, ook nu komt de Færøerders niet alles aanwaaien. Figuurlijk dan. “Close the gate. They will eat our potatoes”, waarschuwde een vrouw in het dorp ons. “They eat everything, don’t they?”, vroeg ik. “They”, huiverde de vrouw. Schapen worden beschouwd als een soort aliens waar de mensen tegen wil en dank mee moeten samenleven. Eén verkeerde zet en de dieren nemen de eilanden over. Ik kan in dit kader de film Black Sheep van harte aanbevelen.

Langs de oevers bereikten we na een uur lopen de Bøsdalafossur, waar het meer zich in de vorm van een waterval in de oceaan stortte. Maar niet alleen water tuimelde hier mooi omlaag. Afgedankte slaven en oudjes deden het ook goed, al was deze traditie de laatste tijd in onbruik geraakt. Met welgemikte sprongen kon de Bøsdalaá (het twintig meter lange ‘riviertje’ tussen meer en afgrond had een naam) via grote stenen worden overgestoken. Eén keer misspringen en je zou niet eens de tijd hebben om te denken “Dat had ook anders gekund”. Na een klauterpartij was het uitzicht nog mooier. Waterval links, losgeslagen rotstorens rechts. Als alles er morgen vanuit de helikopter maar half zo blits uit zou zien mochten we eigenlijk al niet klagen.

Ik hou niet van vogels, vogels houden niet van mij
Kan sporen van vogelpoep bevatten

Be the first to comment

Leave a Reply

Your email address will not be published.


*