Kastelen bezoeken kan ontzettend opluchten. De toiletten in de bijbehorende musea zijn vaak aanzienlijk comfortabeler dan de wc’s op campings of – erger nog – Open Hell Fest. Het kasteel van Vimperk, hoog boven het stadje zelf, was een ‘zámek’. Dat wil zeggen een saai kasteel. ‘Hrad’ is Tsjechisch voor kek kasteel. De verzameling die in het inpandige museum werd tentoon gespreid sloeg ook nergens op. Een kamer vol knuffelberen vormde voor ons de druppel. We verlieten het onverwacht drukke en onoverzichtelijke centrum van Vimperk (Ivor was blij dat hij vandaag niet hoefde te rijden) zo snel mogelijk en volgden de 4 naar Volyně. “Vimperk, jullie waren een geweldig publiek!” voegde Ivor de nietsvermoedende Tsjechen toe.
Na een enerverende route met meer haarspeldbochten dan de Charade gewend was parkeerden we voor het treinstation, tegenover het Ná Nové terrein waar al het moois van Open Hell Fest plaats zou gaan vinden. De zaak was nog gesloten, dus gingen we alvast lunchen in het stadje. Als mannen samen op reis gaan wordt er nogal eens wat vergeten – een aansteker, bestek, de klem om het pannetje mee van het vuur te halen, delen van de tent – en deze keer was het het boekje ‘Wat & Hoe Tsjechisch’. Waar ik voor zeker ging (steak) was Ivor deze keer de minder behoudend ingestelde van ons tweetal. Het resultaat: stukken varkensvet en lever. Eigenwijs als ie is at hij zijn bordje netjes leeg.

Het meisje achter de kassa op het festival sprak geen Engels. Alle aandacht ging in het onderwijs duidelijk naar het (hoofd)rekenen uit. Nu kun je je met Tsjechisch ook aardig verstaanbaar maken in het buitenland, dus waarom zou je ook Engels of Duits leren? Het aangrenzende kampeerveldje was een echt slachtveld. Letterlijk. Toen de tent stond drong een onaangename geur van rottende kadavers onze neus binnen. Het weggooien van de vele ribben en andere stukken bot die om onze tent lagen hielp nauwelijks. Erg underground was het wel.
We besloten de eerste band, het Tsjechische Mater Monstifera, met een biertje in de hand te bekijken. Wie zich mijn verhaal van vorig jaar herinnert weet dat dat makkelijker gezegd is dan gedaan. Er zat nog steeds even weinig druk op de tap. Bovendien waren meer mensen op het idee gekomen een pint te nemen. Onder hen een groep Friezen: de bandleden van Lugubre en aanhang. Evenals twee oudere Friese fietsers die we in Vimperk tegen waren gekomen (we zullen ze voor het gemak Tjibbe en Foppe noemen) vonden ze de Tsjechen maar stug. De Friezen vonden Tsjechen stug! Dat wil toch wat zeggen.
Na een triest nieuw record (een vol uur in de rij voor twee bekers Nektar – het lokale bier à zestig cent per halve liter) en enkele aardige maar weinig spectaculaire optredens later was Lugubre aan de beurt. ‘Anti-human black metal’ was het jolige motto van deze feestbeesten. Het moet gezegd worden, met hun snelle, rauwe bak herrie waren de Friezen de eersten die op respons van het publiek mochten rekenen. En ondanks hun ‘anti-human’ benadering bleken het nog best schappelijke kerels. Ze praatten zelfs terug als je iets zei.

De echte pret begon met het Duitse Delirium Tremens. Mijn vraag hoe ze hun ‘spetterende’ show van vorig jaar konden overtreffen werd al snel beantwoord: met varkenskoppen. Echte, stinkende, afgehakte varkenskoppen op houten staken. De originaliteit droop ervan af. Natuurlijk bleef het hier niet bij. Een gitarist met een strak lederen sm-masker op, een andere gitarist in witte stretchbroek met poemamotief en grote blonde hangsnor, een zanger in rode maillot met stijlvol gescheurde netpanty’s er overheen om zijn beenspieren te benadrukken en twee beulsknechten met zwarte puntkappen en bloedbespatte borstkassen die de raarste stunts uithaalden op het podium.
Ze knuffelden de varkenskoppen, staken de dingen in brand (varkens branden slecht), deelden bier uit aan het publiek met hun met varkensbacillen besmeurde handen, sloegen een gat in een vaatje pils om de enthousiaste menigte nat te spuiten en droegen fakkels aan voor de zanger. Deze liet er geen gras over groeien en spuwde zo hard vuur dat er brandende stukken fakkel mee het publiek in vlogen. Het t-shirt van een festivalganger vloog in de brand, wat nog een extra reden om te juichen opleverde. Een huizenhoog vuurwerk ging vooraf aan het klapstuk: naast een kapotgeslagen gitaar werden de varkenskoppen het publiek in gegooid. Goed in de gaten houdend waar ze heen vlogen, terwijl het speelse publiek de ranzige stukken dood beest heen en weer gooide, konden Ivor en ik niet anders dan de professionaliteit van deze band prijzen. Delirium Tremens sloot af met het thrashy en zeer gepaste nummer ‘Fuck Posers’. Metal hoort tenslotte meer te zijn dan enkel show.
De tot helden uitgeroepen Tsjechen van Törr (headliner van de avond) speelden vervolgens een thuiswedstrijd, maar Ivor en ik zochten het stationscafé op. Dronken kerels stonden midden op het plein te urineren, in donkere hoekjes stonden freaks met donkere capes met capuchon en enkele losbollen vergaten hun reserves en proostten openlijk met ons. Na drie liter Nektar hield Ivor het voor gezien. Zelf wilde ik Avenger (de band van het organiserende duo) en de Zweedse black metalband Watain nog wel even zien.

Dit voornemen was niet eenvoudig te realiseren. Uitgerekend nu ik alleen was moest ik me verweren tegen vier schompesbezopen Tsjechen. Twee van hen waren het Engels in het geheel niet machtig, eentje was zelfs zijn eigen motoriek niet machtig en gooide meer bier over zijn shirt dan in zijn mond en de lelijkste van het kwartet (had hij één van de varkenskoppen van Delirium Tremens gevonden en over zijn hoofd geschoven?) sprak een rudimentaire vorm van de wereldtaal. Naarmate de wijzers van de klok voorttikten kwamen de zinnen er met steeds meer horten en stoten uit. De rest probeerde het niet eens meer en schudde alleen handen, knikte soms veelbetekenend en bood me warempel een halve liter bier aan.
Deze Tsjechen waren niet alleen de zatsten, maar ook de vriendelijksten die ik was tegengekomen. Dat ze zich morgen echter niets meer van het hele voorval zouden herinneren was evident. Tot twee keer toe wist ik te imponeren met mijn kennis van de science fictionserie Red Dwarf. De eerste keer had de lelijke Tsjech niet verwacht dat iemand zijn passie voor deze briljante Engelse flauwekul deelde. Een half uur later was hij mijn relaas vergeten, vroeg weer naar Red Dwarf en reageerde al even uitgelaten op mijn mededeling dat ik desbetreffende serie inderdaad goed kende.
Naast grappen en grollen interesseerde de lelijkerd zich ook voor meisjes, maar dit was niet wederzijds. Toen hij het meisje naast hem vroeg of ze met hem wou neuken weigerde ze pertinent. “Hmm, ze komt uit Rusland,” verklaarde hij teleurgesteld. “Ik denk dat jij meer succes zult hebben.” Waarop hij opstond en gebaarde dat hij van plaats wilde ruilen. Van de ene kant leek het me onwaarschijnlijk dat een gesprek met deze Russische van een bedroevender niveau zou zijn dan wanneer ik me weer tot mijn buurman zou wenden; van de andere kant speelde Watain op dit moment. En dat zag er ook aantrekkelijk uit. Grote omgekeerde kruisen sierden het podium, geitenschedels staarden ons aan vanaf metalen standaards, onderling verbonden door kettingen. Vrolijk dansende vlammen zorgden voor een warme toon op het podium. Watain predikte satanisme en leek één van die rare bands te zijn die er ook daadwerkelijk in geloofden. Dat kwam de overtuigingskracht van hun muziekjes ten goede, waarmee de Zweden een puik optreden neerzetten.

Na afloop wilde ik wel eens weten of mijn buurvrouw echt uit Rusland kwam. Niks van waar dus. Dit was gewoon de snelste manier om vervelende Tsjechen af te poeieren: “Sorry, maar ik spreek jouw taaltje niet.” Lachend wenste ik de Tsjechen een goede nacht. Nee, ik ging niet de hele nacht met ze drinken in Strakonice; daar zag ik de meerwaarde niet van in. In de wetenschap dat deze jongens morgen een gapend gat in hun geheugen aan zouden treffen beloofde ik ze morgen iets met ze te drinken. Daar was ik ook weer mooi vanaf. Zatte mensen in tenten, zatte mensen op tenten en zatte mensen tegen onze tent. Ik kan me betere nachtrusten herinneren.
Doordat Iron Maiden de hele nacht door de speakers schalde (de inwoners van Volyně klagen niet voor niets steen en been over het jaarlijkse terugkeren van Open Hell Fest, midden in de bebouwde kom van het slaperige dorpje) was van uitslapen geen sprake. De eerste band zou ‘pas’ om 11:30 spelen – een direct gevolg van het overvolle programma van zestien bands ofwel veertien uur metal deze zaterdag. Om onze ochtend nuttig te besteden reden we naar het kasteel van Strakonice, waar de wc erg middeleeuws doch proper aandeed. We hadden hier te maken met een ‘hrad’. Met de hoge, grijze toren had het Vimperks zámek nu al verslagen. We kregen studentenkorting, dus voor een euro mochten we samen naar binnen. “Daar kun je niks van zeggen,” vond Ivor.
Het kasteelmuseum besloeg, naast een keur aan wapens en historische artefacten die betrekking hadden op het kasteel zelf, een hoogst eigenaardige verzameling aan thema’s. Tentoongesteld werden Tsjechische doedelzakken in de vorm van geiten, oude motorfietsen aangezien zich hier vroeger het epicentrum van de Tsjechoslowaakse motorsport had bevonden en – jawel – fezzen. Om de een of andere reden bevond zich hier, in Strakonice, een fezfabriek. De typische rode hoedjes werden geëxporteerd naar Turkije, Marokko en diverse Arabische landen. Nooit eerder zagen Ivor en ik een fezmaakmachine, maar het mooist van alles waren de fezreclames in Indische en Arabische stijl. De roze, gele en groene inkt werd niet gespaard; olifanten en tijgers lieten trots weten dat het hier een product uit Tsjechoslowakije betrof.

Van claustrofobie heb ik niet snel last – en Ivor volgens mij ook niet, want hij sloot zich nog eens op in het benauwde toilet – maar om de trap in de toren te beklimmen moest je toch echt je adem inhouden. In de middeleeuwen zijn de Tsjechen naast lelijk waarschijnlijk ook erg klein geweest. Boven verdween onze claustrofobie om plaats te maken voor hoogtevrees. De binnenplaats leek erg ver weg; de glaasjes sterke drank waarmee net een huwelijk werd bezegeld erg klein. En glaasjes sterke drank zijn achter het voormalige IJzeren Gordijn nooit klein, dus we wisten dat we aardig wat meters geklommen hadden. De Tsjechische bruidegom tilde zijn casual geklede bruid over een met crêpepapier behangen balk. Rijst vloog het gelukkig bruidspaar om de oren; luide muziek jengelde uit een autoradio.
Dat herinnerde ons aan Open Hell Fest. Voor muziek waren we tenslotte helemaal naar de Bohemen gereden. Met een nieuw verworven Mr. Fresh Düftbaum en bijbehorende frisse naaldboomgeur in de Charade maakten we dat we weer in Volyně kwamen. Hier waren we net op tijd om van de Slavische folkmetal van Adultery te genieten. Er werd af en toe met ‘heldere stem’ gezongen (niet gebrald/geschreeuwd/gekrijst), dus Ivor vond het carnavalsmetal. Ik hou wel van een beetje folk en een boel melodie, zeker als daarbij drie mannen tegelijk zingen, en kocht er een cd’tje van.
De Hongaren van Tesstimony waren niet slecht, maar ook niet goed en als het dan toch iets was dan een beetje slaapverwekkend. Van Fleshless kregen we daarom net zo weinig mee als van de weersverandering, maar toen we ‘s middags naar de ouwe lullen van Repent keken (het publiek bestond hoofdzakelijk uit de bandleden van Delirium Tremens) zaten we in de regen. Weersomstandigheden noch tijdstip van de dag (het was nog geen vier uur) weerhielden het publiek ervan zich te bezatten. Ze vielen bij bosjes, de Tsjechen. En sommigen echt hard. Bijvoorbeeld die kerel met vaal t-shirt met Britse vlag en strooien hoed op zijn rode gezicht. Hij zette een voet bovenop de leuning van de houten banken en donderde sneller dan Newton verwacht zou hebben op de betonnen vloer. Of dat meisje bij wie het bloed uit het hoofd gutste en die per brancard afgevoerd moest worden.

De meeste Tsjechen leken het vallen echter wel gewoon te zijn. Her en der lagen ze te slapen op het festivalterrein. Op de houten banken, naast de heggen die als urinoirs werden gebruikt en gewoon midden op het pad of tussen de bierwagens. Niemand stond ervan te kijken als een dronkelap een geel armbandje droeg: ook veel bandleden hielden zich niet in op Open Hell Fest. “Onze lieve heer heeft vreemde kostgangers,” vatte Ivor het festival hoofdschuddend samen.
Na een zelf opgewarmde goulash wegens geldgebrek verraste Tortharry, geheel in het wit gekleed, met death metal die best aan te horen was. Blij dat we de Tsjechische bands nu zo’n beetje achter de rug hadden (alleen cultband Root mocht nog, en daar hun show in grote lijnen op het optreden van vorig jaar leek zal ik hier niet verder over uitweiden) maakten we ons op voor de laatste groepen van vanavond. Het Franse Bloody Sign speelde lekker snel en strak, al liep het niet echt over van de originaliteit.
Uiteindelijk kwam dan toch de band die ik vooraf tot mijn persoonlijke favoriet had bestempeld: Skyforger uit Letland. Er werd een blokfluit bijgehaald, er werd een doedelzak bijgehaald en er werd zelfs een lier bijgehaald. Gehuld in traditionele Letse kledij bestaande uit lichtblauwe en bruine vesten boven met rode linten omhooggehouden witte kousen gaven de bebaarde mannen alles wat ze hadden. Dat was nogal wat: snoeiharde nummers over het Letse verzet tijdens de Eerste Wereldoorlog, heavy metal waarin gezongen werd over hoe heldhaftig de Letten zich verweerden tegen aanvallen van de Vikingen, maar ook liederen a capella over oude legenden en heidense gebruiken uit het Baltische land.

Als een van de weinige acts waren ze in staat zich aan het strakke tijdschema te houden èn een toegift te geven. Terwijl de instrumenten werden opgeruimd en het podium in gereedheid werd gebracht voor Detonation gingen de Letten gewoon door zonder gitaren en drumstel. Onze landgenoten van Detonation speelden vervolgens iets wat op cd veel op In Flames leek maar in praktijk toch wat ruiger overkwam. Fijne muziek, maar Ivor en ik waren moe en moesten de dag erna nog negen uur naar huis rijden. Helaas kwam het woord ‘slapen’ in de plannen van de Tsjechen niet voor en wist dit volk van radbrakers onze – vooral mijn, naar achteraf bleek – nachtrust goed te vergallen.
Ook ons snode plan van vroeg en vooral met veel herrie opstaan ging in rook op: de meeste festivalgangers en met name de anti-humanisten schat ik zo wilden vandaag nog een opa of oma bezoeken en pasten wel op lang genoeg te blijven om de rotzooi van Open Hell Fest mee op te moeten ruimen. We wilden Tsjechië zo snel mogelijk verlaten, maar de douane dacht er anders over. Waar of dat mijn kentekenpapieren waren, wilden ze weten. Me van geen kwaad bewust dacht ik in het dashboardkastje, zo ik ze al had. Niet dus. Stress bij Ivor, op weinig vergevingsgezinde toon bewerend dat het ‘common knowledge’ was dat je dit gele papiertje (oh, het was dus geel) altijd bij je had.
Ach, zo belangrijk was het blijkbaar ook niet want na een vermanend woordje van de douanier mochten we onze rit voortzetten. Ik nam me voor Maarten thuis meteen om het kentekenbewijs te vragen (waarna bleek dat hij er evenmin vanaf wist – hier vertellen ze je ook niets over tijdens rijlessen en bij je theorie-examen wordt er ook niet naar gevraagd). Achteraf vertelde Eva dat je hiervoor al gauw een boete van 250 euro kunt krijgen, maar dat je auto ook in beslag genomen kan worden tot de zaak is opgehelderd. Weer een typisch geval van Fiepke-geluk: ik kom er dan wel goed mee weg, maar de meeste mensen voorkomen dergelijke benauwende situaties en hebben geen geluk nodig om alles tot een goed eind te brengen.
Aangezien Duitsers niet kunnen rijden, of beter gezegd niet kunnen ritsen van drie- naar tweebaans, konden we niet optimaal profiteren van de ‘Alles frei’ borden, en met Nederland bijna en de bijbehorende regen helemaal in zicht liepen we tegen een laatste obstakel. De olie was vooraf niet gecontroleerd en nu beneden peil. Reserve-olie hadden we niet; trouwens ook geen extra benzine, zekeringen, enzovoorts. Ivor vond dat Maarten blij mocht zijn dat ie er niet bij was. Het was eerlijk gezegd natuurlijk ook een beetje mijn schuld, maar ik kom nu eenmaal overal mee weg. Zo ook met het lage oliepeil: pas in Nijmegen brandde het lampje vervaarlijk vaak. Toen deed het er echter niet meer toe. Wat er nu toe deed was snel mijn tas uitpakken, een paar wasjes draaien en de spullen – bij voorkeur droog – weer inpakken. Nog tweeëneenhalve dag, dan mocht ik weer. Weer naar Roemenië, en weer met Eva. Weer leuk dus.
Leave a Reply