We zouden nog een nachtje in de berghut blijven. In tegenstelling tot bij onze Nederlandse vrienden was hier op 1 januari ook nog genoeg te beleven. Het ging alleen allemaal wat langzamer. In plaats van om drie uur ‘s middags stond iedereen voor elf uur alweer op om verder te gaan met de ondankbare taak van het legen van de palincazee. Eva en ik besloten een stukje richting cabana Giumălău te lopen, waar we in 2000 met Frank en Joost al eens waren geweest. Op papier stond hier drieëneenhalf uur voor, maar met zo’n dik pak sneeuw was het geen doen. Temeer daar we de bewegwijzering niet terug konden vinden en onze weg uiteindelijk in een riviertje dood liep.

Terug in de berghut (op honderd meter afstand werden we al welkom geheten door Mambo Kurt, wiens virtuoze orgelspel ver droeg in de ijle, koude winterlucht) was onze kookkunst weer teveel voor de arme Roemeentjes, die geen pittig eten gewoon waren. Drank van 65% alcohol is geen probleem en wordt ook door de vrouwen al gedronken vanaf het moment dat ze uit bed komen gerold, maar één Spaans pepertje in het eten kan ècht niet: “Jeetje, dáár kan mijn maag niet tegen!”.
‘s Avonds was het Bonte Avond, zoals zo vaak in Roemenië. Naast sterke verhalen, grappen en grollen werd er deze keer een heus toneel opgevoerd. Met in de hoofdrollen Florin als orthodoxe priester en Radu als assistent (daar bestaat in orthodox vakjargon vast ook een term voor). Florin was gekleed in zwarte pij en droeg een houten plank met daarop een smiley die Jezus moest voorstellen. Daarbij riep hij allerlei Roemeense verwensingen, leuzen en zegens uit. Radu rookte een sigaret en zwaaide wat rond met een rokend bakje aan een touwtje. Later kwam hij nog terug met ontbloot bovenlijf met hierop wijn gesmeerd, vastgeketend aan een houten kruis: “Oh mijn god, waarom?!”

Eva en ik zaten nog met het probleem of we onze slee mee zouden nemen naar Nederland, maar dit vraagstuk werd die avond al voor ons opgelost. Naast de slee werden er plastic zakken en matrassen naar buiten gesleept om de steile berg af te racen. Vier zatte Roemenen in het donker kon ons arme plastic sleetje niet aan. Er vielen steeds meer stukken af en in het midden van de nacht lieten we alle hoop varen nog ooit gebruik van het ding te kunnen maken.
En zo werd het tijd onze spulletjes in te pakken. Maar waar was mijn broek die ik bij de kachel te drogen had gehangen? Het antwoord kwam pas een week later, toen we weer in Nederland waren. De vervelende dronken opzichter van de plaats, een vadsige oude Roemeen die ons niet met rust wou laten, vond dat de broek te dicht bij de kachel hing. Omdat er niemand in het vertrek aanwezig was leek het hem in beschonken toestand beter om het kledingstuk in een andere kamer te leggen, om het hele voorval vervolgens naar het rijk der vergetelheid verbannen. Toen we donderdagmiddag al lang en breed weg waren herinnerde meneer het zich weer.
Leave a Reply